De oorworm – nuttig insect met een slecht imago
Het tangvomig aanhangsel aan het achterlijf van de oorworm ziet eruit of hij er venijnig hard mee kan knijpen. Volgens een oud volksgeloof kruipt de oorworm in het oor, knipt het trommelvlies door en nestelt zich vervolgens in de hersenen. Niets is minder waar. De oorworm is een onschuldig en nuttig insect, maar heeft het imago niet mee. Oorwormen gedijen in een vochtige omgeving. Het zijn alleseters, maar vooral op zoek naar afval en aas. Van de wereldwijd ongeveer 1800 soorten is de gewone oorworm (Forficula auricularia) in Nederland het meest courant en makkelijk herkenbaar aan het tangvormig aanhangsel. Als het insect zich bedreigd voelt, steekt het de tang aan het achterlijf omhoog, zoals ook schorpioenen dat doen. De oorworm past zich aan alle omstandigheden aan. Het mannetje en vrouwtje zijn makkelijk te onderscheiden dankzij de vorm van de tang.
Inhoud
De oorworm – een misplaatste benaming
Om maar direct met het heet hangijzer te beginnen: de oorworm is niet
gevaarlijk. Niettemin ziet hij er best wel een beetje eng uit. Het is een nuttig en onschuldig insect, ondanks de stevige tang aan het achterlijf waarmee de oorworm als een schorpioen een intimiderende houding kan aannemen zodra hij zich bedreigd voelt. Ook kruipt de oorworm niet in oren, hoewel er gevallen beschreven zijn. Het trommelvlies knipt hij evenmin door, en hij legt heus geen eitjes in de
hersenen. De geruchten blijven echter hardnekkig.
Oorworm (
Forficula auricularia) /
Bron: Pudding4brains, Wikimedia Commons (Publiek domein) Oordruppels
In de woning verschuilt de oorworm zich overdag in spleten en kieren. Het is een nachtinsect, wat niet wil zeggen dat oorwormen in het holst van de nacht de mens opzoeken om zich in het
oor te nestelen. Ze zijn met andere woorden niet parasitair. Het imago van de oorworm is echter sterk verweven met het menselijk oor, vandaar ook de benaming. Vroeger in de kwakzalverij werden oorwormen gedroogd, vermalen en met behulp van konijnenurine verwerkt tot een 'geneeskrachtige' olie. De vloeistof werd in het oor gedruppeld en zou een probaat middel zijn tegen
doofheid. Overigens is de oorworm geen worm en er in de verste verte niet aan verwant.
Uiterlijk van de oorworm (Forficula auricularia)
De roodachtig-bruine tot zwarte oorworm (
Forficula auricularia) is een insect dat tot de verbeelding spreekt dankzij het tangvormig aanhangsel bij het achterlijf. De gewone
oorworm wordt tot 20 mm lang, zonder de voelsprieten en tang. De grotere soorten komen vooral in de tropen voor en kunnen wel 10 centimeter lang worden, zoals de
Labidura herculeana.
Kop, borststuk en achterlijf
De
kop van de gewone oorworm is voorzien van tasters en antennes (voelsprieten) die uit tientallen segmenten bestaan en die zeer beweeglijk zijn bij het zoeken naar voedsel. De kraalachtige ogen hebben een iets lichtere kleur dan de kop. De bovenkant van de kop wordt beschermd door een kopschild. Het voorste deel van het borststuk kenmerkt zich door een halsschild. Aan het
borststuk bevinden zich drie paar poten. Aan de bovenzijde ervan scharnieren twee paar vleugels. Het met platen beschermde
achterlijf biedt ruimte aan de spijsverterings- en voortplantingsorganen. Het lijfje als geheel is relatief lang en afgeplat, waardoor hij zich in huis in de kleinste spleetjes kan wurmen en verstoppen, zoals onder plinten.
Vleugels
De voorvleugels zien er stevig en leerachtig uit. In feite zijn het sterk verkorte dekschilden die de achtervleugels beschermen. De
vliesdunne achtervleugels zijn in rust als een waaier in wel 40 plooien samengevouwen onder de korte dekschilden. De gewone oorworm vliegt echter zelden. Dit geldt overigens niet voor veel andere soorten oorwormen.
Tang (cerci)
Het tangvormig aanhangsel is karakteristiek bij de gewone oorworm. De meeste soorten hebben overigens een tang. Dit aanhangsel is pincetvormig en wordt ook wel
forceps (scharen) genoemd. De tang is niet gesegmenteerd. Bij het vrouwtje zijn de tanghelften recht en verdikt, en ze liggen tegen elkaar aan. Bij het mannetje ziet de
gekartelde tang er typisch en voor iedereen zo herkenbaar uit. In de paartijd wordt de tang als wapen gebruikt (vechtende mannetjes). Ook is beschreven dat ze er prooi of aas mee vasthouden en naar de monddelen brengen. Wanneer de oorworm zich bedreigd voelt, steekt hij de tang omhoog. In combinatie met de poten doet dit insect dan sterk denken aan een schorpioen. De tang wordt voornamelijk gebruikt om te intimideren, zich te verdedigen en als hulpmiddel om de vleugels op te vouwen. Bij de
mannetjes varieert de lengte van de tang (
cerci} en kan tot ongeveer de helft van de lichaamslengte reiken.
Leefwijze van de oorworm
De meest bekende en meest voorkomende soort is de 'gewone oorworm' (
Forficula auricularia). Deze oorwormen houden van een vochtig milieu, een warme omgeving (20°C - 30°C) en ze passen zich aan alle omstandigheden aan. Ze komen overal in
Europa voor. Met zijn relatief korte poten en afgeplatte, gladde lijfje is de oorworm uitermate geschikt om zich in de kleinste hoekjes, spleten en kieren te verstoppen. Ook en met name in de woning. Eenmaal overdag in zijn schuilplaats wordt de oorworm zeer traag en bevindt zich dan in een schemertoestand.
Nachtinsect
De oorworm is 's nachts actief en komt doorgaans vroeg in de avond al tevoorschijn. Met zijn lange voelsprieten tast hij de omgeving af en zoekt naar voedsel. In de vrije natuur is hij vooral te vinden in bijvoorbeeld afvalhopen, waar hij zich uitermate goed thuisvoelt, maar ook onder stenen. Als het er maar warm en vochtig is.
Composthopen zijn vanzelfsprekend favoriet. Net als
bloemenaarde en onder bloempotten die bijvoorbeeld op het terras staan. Oorwormen komen makkelijk de woning in, aangezien ze afgeplat zijn en zich door de kleinste kiertjes naar binnen kunnen wurmen.
Bestrijding
Veel mensen griezelen van deze insecten. De bestrijding ervan is in de meeste gevallen vergeefse moeite. Het helpt als de directe omgeving van de
woning vrij is van organisch afval, zoals bladeren, enzovoorts. Zorg voor goed sluitende deuren en ramen, voorzien van horren. Maar zoals gezegd, als oorwormen naar binnen willen, komen ze ook binnen. Met name wanneer het buiten te nat wordt. Of juist te droog.
Voedsel
Kieskeurig is de oorworm geenszins. Per slot van rekening horen oorwormen in de natuur bij de groep zeer effectieve afvalverwerkers. Het is dus ook een nuttig insect. Rottend fruit en aas zijn in eerste instantie de hoofdbronnen. Met hun monddelen kauwen ze het voedsel fijn. Ook willen ze wel eens bloesems en zoetig fruit aanvreten, waardoor tuinderijen er soms last van kunnen hebben en de insecten een
plaag vormen. Daarnaast voedt de oorworm zich met bladluis en mijten. Ook kunnen ze zich te goed doen aan de eieren van andere insecten. In geval van een bladluisplaag is de oorworm juist wel een graag geziene gast.
Verspreiding
De gewone oorworm (
Forficula auricularia) komt overal ter wereld voor. Dus ook in Europa, met uitzondering van de poolstreken. Van hoog in het Scandinavische noorden tot in de Alpenlanden en het diepe zuiden van Spanje. De
oorworm is dan ook beslist niet met uitsterven bedreigd, te meer omdat hij zich grandioos kan aanpassen. Dat geldt overigens niet voor de reuzensoorten, die wel steeds schaarser worden door de verkleining van hun natuurlijke habitat. Van de ruim 1800 beschreven
soorten die wereldwijd voorkomen is in Nederland en België de ‘gewone oorworm’, ofwel de
Forficula auricularia, het meest verbreid, zoals ook in de rest van
Europa. Daarnaast zijn er nog enkele soorten die minder courant zijn.
Voortplanting
Oorwormen paren in de nazomer en herfst. Vervolgens trekken ze zich terug in hun winterkwartier. Soms als paartje, maar meestal in (grote) groepen. Zodra de oorwormen merken dat het
lente wordt, komen ze tevoorschijn uit hun winterschuilplaatsen. De vrouwtjes leggen tussen de 30 en 50 eitjes op een goed beschermde plaats. Het vrouwtje bewaakt, beschermt en keert de eieren regelmatig. Overigens wordt het mannetje in die periode weggejaagd en mag niet in de buurt van het nest komen. Ook belikt het vrouwtje de eieren om te voorkomen dat ze worden aangetast door bacteriën en schimmels. Maar ook om uitdroging te voorkomen.
Verkenningstochten
Na een week of vijf, zes komen de eitjes uit, waarbij de larven (nimfen) minstens vier
larvenstadia doorlopen en steeds meer op de ouders gaan lijken. Het vrouwtje blijft de nimfen voeden tot na de eerste vervelling. Gaandeweg hun ontwikkeling maken de jonge oorwormen verkenningstochten en gaan ze steeds vaker zelf op pad.
Belangrijke kenmerken van de oorworm (Forficula auricularia)
De 'gewone oorworm' behoort tot de orde van de
Dermaptera (oorwormen), de onderorde van de
Neodermaptera, de familie van de
Forficulidae, het geslacht
Forficula en de soort
Forficula auricularia.
- Kleur: geelbruin tot donkerbruin en zwart.
- Lengte: 10-20 mm, exclusief antennes en tang.
- Monddelen: bijtend, kauwend.
- Vleugels: de achtervleugels zijn vliesachtig en verborgen onder de voorvleugels. De voorvleugels zijn leerachtig en sterk verkort.
- Paartijd: nazomer en herfst.
- Legtijd: winter, begin van de lente.
- Eieren: 20-50.
- Ontwikkelingsduur: 5-6 weken.
- Gedrag: solitair, vooral ’s nachts actief.
- Voedsel: alleseter, van aas en afval tot bladluizen en mijten.
- Levensduur: ca. 18 maanden.
- Soorten: wereldwijd ongeveer 1800 soorten.
Lees verder