Trekmieren (Eciton burchellii) – rovers uit de Amazone
Voor de meeste kruipende en springende insecten, spinnen en kleine dieren in de tropische oerwouden zijn trekmieren de schrik van elke dag. In de Zuid-Amerikaanse Amazone, en de grote gebieden eromheen, is de trekmier 'Eciton burchellii' het meest gevreesd. Eenmaal in de greep van een uitzwermende mierenkolonie is er geen ontkomen meer aan. Vluchten is onmogelijk, zelfs niet in de bomen. Deze trekmieren, of 'army ants', zijn niet allemaal even groot. De soldaten zijn twee keer zo omvangrijk als de werksters, die het leeuwendeel uitmaken van een kolonie. Een mierenstaat is griezelig goed georganiseerd. Met een snelheid van ruim twintig meter per uur zijn deze vleeseters op zoek naar prooi. Mieren van het geslacht Eciton zijn het meest berucht. Ze veroorzaken soms zelfs paniek in de dorpen en nederzettingen.
Inhoud
Trekmieren leiden een nomadisch bestaan
Trekmieren of roofmieren zijn in alle opzichten een klasse apart in de mierenwereld. In akelig goed georganiseerde hordes trekken deze jagers van de ene bivak naar de andere. Ze verorberen alles wat op hun pad komt. De naam trekmier is een verzamelnaam voor mieren die
nomadisch leven en in foeragerende colonnes van honderdduizenden mieren grote afstanden afleggen. Aan het hoofd ervan staat een vleugelloze koningin.
Rooftochten
De afschrikwekkende rooftochten van de
Eciton burchellii, ook wel
army ants genoemd, zijn gevreesd en berucht. Het nest wordt op zeer
agressieve wijze bewaakt door de soldaten die twee keer zo groot zijn als de werksters. Tijdens de trektocht naar de volgende bivak overmeesteren deze trekmieren dagelijks honderdduizenden prooien, van klein tot groot. Alle mogelijke soorten kruipende en springende insecten, van
sprinkhanen tot torren, vogels (ook de eieren!) maar ook de grotere knaagdieren en reptielen zullen zich nooit veilig voelen voor deze trekmieren. Feitelijk ook de
mens niet. Alles wat niet op tijd een goed heenkomen zoekt, is reddeloos verloren.
Aaseters
De rooftochten zijn een kenmerk van met name de trekmieren van zowel het geslacht
Eciton, dat vooral in het Amazonegebied voorkomt, als de Afrikaanse trekmieren van het geslacht
Dorylus. Beide zijn zeer agressief van aard. Achter dit enorme van bivak naar bivak trekkende
mierenleger volgen de aaseters van het oerwoud. Ze eten de laatste, spaarzame restjes op, alles wat de mieren in hun haast hebben achtergelaten.
Trekmier Eciton burchellii – de vrees van alle oerwoudbewoners
De
Eciton burchellii komt met name in de tropisch-vochtige en dichtbeboste laaglanden van het
Amazonegebied van Zuid-Amerika voor. Deze trekmieren onderscheiden zich van andere staten- of kolonievormende mieren door het feit dat ze een nomadisch leven leiden. Hun altijd tijdelijke nesten bevinden zich op de bosbodem, maar vaak ook in bomen. In deze perfect georganiseerde mierenwereld draait alles, tot in de kleinste details, om het welbevinden van de koningin, de allerbelangrijkste mier van de hele kolonie. Zij legt de eieren en wordt tijdens het verplaatsen van het
bivak gedragen door de werksters.
Een kolonie van miljoenen mieren
Een mierenkolonie van de soort
Eciton burchellii kan wel uit een half miljoen werksters bestaan, dijt soms uit tot miljoenen mieren en verblijft ongeveer drie weken op een bivak. Daarna verplaatsen de trekmieren zich naar de volgende plaats waar ze overnachten. Ze doen dit met een
snelheid van soms wel meer dan twintig meter per uur. Voor de nacht maken ze een tijdelijk nest op een beschutte plaats in het oerwoud. Daarbij klampen de werksters zich met de
poten en kaken aan elkaar vast. Aldus vormen ze een bolwerk van levende mieren, waarbinnen zich – zeer goed beschermd – de koningin bevindt.
Voedselgebrek
De volgende dag trekt de
kolonie weer verder, de wijde wereld in. Een reis door het oerwoud met ongekend veel prooien, een soort luilekkerland. In de stationaire bivakfase, die ongeveer drie weken duurt, legt de koningin ongeveer 100.000 eieren per dag. Na het uitkomen van de eieren zorgen de werksters ervoor dat de larven voldoende voedsel krijgen. Voedselgebrek is de voornaamste prikkel om hun nomadisch bestaan weer op te pakken. De kolonie wordt immers steeds groter door de toename van volwassen mieren. De bivak wordt dan op gezette tijden weer opgebroken, waarna de rusteloze zoektocht naar prooi opnieuw een aanvang neemt. De
nomadische fase duurt net zolang tot de larven zich verpoppen, geen voedsel nodig hebben en de algehele voedselbehoefte van de kolonie daalt. De koningin krijgt dan weer een tijdelijke ‘vaste stek' en begint opnieuw eieren te leggen.
Uiterlijk van de Eciton burchellii
De kolonie bestaat uit
werksters, mannetjes, meerdere koninginnen en soldaten. De grootste groep wordt gevormd door de werksters. Ze zijn kleiner dan de mannetjes, zorgen ervoor dat de kolonie als geheel gevoed wordt en de koningin van ‘alle gemakken’ wordt voorzien.
Mannetjes en soldaten
Tijdens de trektochten door het oerwoud van de Amazone wordt de zich ijlings verplaatsende kolonie intensief bewaakt. Dat is de taak van de soldaten. Ze zijn wel 2,5 centimeter groot. Ze bespeuren vaak al in een vroeg stadium onraad en lopen langs de colonne, houden soms even halt en gaan eventueel tot de aanval over. Aldus worden de flanken van de kolonie voortdurend beschermd en bewaakt. De soldatenmieren zijn als kamikazes en voor niets en niemand bang. Ze vormen de krijgerskaste van de mierenstaat. Ze vallen alles aan om de kolonie te beschermen, ook de mens is wat dat betreft beslist niet veilig. Soldaten zijn twee keer zo groot als de werksters. Ook hebben ze een blekere kop en enorme kaken vergeleken met de werkstermieren en de ‘gewone’ mannetjes. Kaken die aan de uiteinden naar binnen zijn gericht en enigszins doen denken aan een nijptang. Ze kunnen er vlees mee verknippen en losscheuren uit prooidieren en aanvallers, zelfs uit een hond of kat. Soldaten hebben geen vleugels, in tegenstelling tot de mannetjes, die bovendien ook als enige facetogen hebben.
Werksters
De werksters zijn tussen de 3 en 10 mm lang. Hun kaken zien er anders uit dan van de soldaten en zijn minder geschikt om vlees te verknippen. Des te beter kunnen ze er stukjes prooi mee
verslepen. Werksters zijn bruin tot zwart, met een veelal goudachtige waas. Hun lange poten zijn ideaal om elkaar mee vast te grijpen. Ook klampen ze elkaar met de poten vast tijdens het vormen van het ‘tijdelijke nest’ of als er een brug over een obstakel gevormd moet worden. Dat lukt echter alleen dankzij de weerhaakjes aan de uiteinden van de poten. Verder hebben ze een angel. Hun
ogen bestaan slechts uit een facet, in tegenstelling tot die van de mannetjes. De kleinste werksters houden zich alleen maar bezig met het verzorgen van de eieren, de larven en poppen. Ook verplaatsen ze de broedsels wanneer dat nodig is.
Koningin
De koningin legt om de pakweg drie weken dagelijks tot honderdduizend eitjes. Ze wordt voortdurend
beschermd en verzorgd. Tijdens de trektocht wordt ze samen met de larven en poppen gedragen. Qua grootte doet ze denken aan een soldatenmier, waarbij het lijf flink opgezwollen kan zijn door de eieren.
Verspreiding
De
Eciton burchellii komt in de hele Zuid-Amerikaanse tropen voor, van de dicht beboste gebieden tot in het meer noordelijke Mississippidal. Maar ook veel zuidelijker van het
Amazonegebied wordt deze trekmier gespot. Een tiental verwante soorten leeft bovendien elders in de wereld, zoals in de oerwouden van Afrika en Azië.
Jacht en voedsel
Trekmieren – in dit geval de
Eciton burchellii – zijn de vrees van alle oerwoudbewoners, ook van de mens. In dat opzicht kunnen ze zich meten met de Australische
buldogmier (
Myrmecia). Het komt voor dat een kolonie dwars door een
dorpje of nederzetting trekt en de colonne zich door niets en niemand laat tegenhouden. Menige dorpeling is er in zijn slaap door overvallen terwijl de mieren door de hut trekken. De
Eciton burchellii is een vleeseter. De menukaart omvat in dat opzicht alles wat men kan bedenken. Een koortsachtig bewegende, foeragerende kolonie op trektocht doet insecten, dieren en reptielen haastig scharrelend door het oerwoud of de bomen in vluchten. Ze worden echter meedogenloos achtervolgd, waarbij de prooien uit de boom in een krioelende deken van mieren vallen. Hun lot is dan bezegeld.
Prooi
Het spectrum aan prooi is enorm en variëreert van kevers,
spinnen en
sprinkhanen tot muizen en reptielen, waaronder slangen en hagedissen. De grotere en met name de
zieke dieren die niet of niet snel genoeg kunnen
vluchten, worden overrompeld en opgegeten. Bedenk dat een foeragerende trekmierenkolonne meer dan twintig meter breed en honderd meter lang kan zijn. Ze doen de bosgrond krioelen als in een nachtmerrie.
Verkenners
Een voorbeeld van de griezelig goed georganiseerden mierenkolonie is dat na een nachtelijke bivak, bij zonsopkomst, tal van soldaten vooruit gestuurd worden als verkenners om een goede
route voor de colonne uit te stippelen, natuurlijk liefst door een gebied waar veel prooi van hun gading is. De
Eciton burchellii is vrijwel blind. De mieren communiceren op de tast en met behulp van geurstoffen (feromonen). De colonne volgt de geursignalen van de spionnen en verkenners. De restjes prooi die niet geheel opgegeten zijn, worden opgepeuzeld door
aaseters die een mierenkolonie op de voet volgen, uiteraard op gepaste afstand.
Voortplanting
Voor de paring wordt een van de mannetje door werksters naar de
koningin geleid. Na de paring sterft het mannetje binnen een dag. De koningin legt ongeveer elke drie weken eitjes, waaruit steriele vrouwtjes komen. Elk jaar is er sprake van een generatie vrouwtjes die wel vruchtbaar is, gecombineerd met veel gevleugelde mannetjes. Een tiental vrouwtjes komt als eerste uit het popstadium, waarna de werksters de 'eersteling' een heel eind uit de buurt van de regerende koningin houden.
Meer koninginnen
De tweede jonge koningin zorgt ervoor dat er zich weer een groep werksters van de oude koningin afscheiden. De andere jonge koninginnen worden daarentegen aan hun lot overgelaten. Duizenden gevleugelde mannetjes houden het hoofdnest nu voor gezien, waarop de
kolonie zich deelt en er zich een nieuwe staat vormt met aan het hoofd de (oudste) nieuwe koningin. De jongste koninginnen gaan doorgaans mee, maar leven niet lang. Ze worden genegeerd en zullen verhongeren. Overigens bewaart de koningin de zaadcellen van het mannetje in haar lichaam. De voorraad is voldoende om de eieren haar hele leven zelf te bevruchten.
Belangrijke kenmerken van de trekmier Eciton burchellii
De trekmier
Eciton burchellii behoort tot de klasse van de insecten (
Insecta) de orde van de vliesvleugeligen (
Hymenoptera), de familie van de mieren (
Formicidae), de onderfamilie
Ecitoninae en het geslacht
Eciton met twaalf soorten.
- Lengte: 3 tot 25 mm.
- Vleugels: Alleen de mannetjes zijn gevleugeld.
- Kleur: Donkerbruin tot zwart, vaak met een goudachtige waas bij de soldaten.
- Monddelen: Sikkelvormige kaken bij de werksters. Bij de soldaten doen de kaken denken aan een nijptang, waarmee ze stukjes vlees uit de prooi kunnen scheuren en knippen.
- Eieren: tot 100.000 per dag in de stationaire fase van de kolonie.
- Larvestadium: ca. 25 dagen.
- Popstadium: ca. 2 weken.
- Gedrag: Nomadisch, kolonie- of statenvormend. De Eciton burchelli trekt van van de ene bivak naar de volgende. Onderweg foerageren de trekmieren.
- Voedsel: De Eciton burchellli wordt in het Engels ‘Army Ant’ (legermier) genoemd. En niet voor niets. Het is een van de meest agressieve roofmieren op aarde. Een carnivoor pur sang die ook de gewervelde dieren niet schuwt, maar veelal insecten en spinnen als prooi heeft. De kolonie kan uitzwermen, wel twintig meter breed en honderd meter lang.
Aaseters volgen de mierenkolonie
De
Eciton burchellii veroorzaakt veel beroering zodra de kolonie op trektocht gaat en prooi zoekt om de larven en het groeiend aantal volwassen mieren te voeden. Zodra een colonne nadert, zoeken alle dieren een goed heenkomen aangezien anders hun lot bezegeld is. Door deze intense onrust en commotie in de habitats vinden andere dieren weer meer prooi. Alles wat kruipt en loopt komt immers haastig uit de schuilplaats, ook in de bomen. Het betreft zowel dieren, vogels, reptielen en insecten die trekmieren eten (
formicivoren) als het faunaspectrum dat van de opgejaagde insecten leeft. De plunderende en voortsnellende mierenhorde laat een spoor van aas achter, waar eveneens een leger van dieren, reptielen en insecten zich mee voedt.
Lees verder