Ecologische biodiversiteitstheorieën
Hoe komt biodiversiteit eigenlijk tot stand? Er zijn zowel geografische, historische hypotheses als ecologische hypotheses die deze diversiteit proberen te verklaren. In mijn vorige artikel, Biogeografische biodiversiteittheorieën, ging ik in op enkele biogeografische hypotheses die de diversiteit probeerde te verklaren. In dit artikel wil ik een licht werp op de ecologische hypotheses
Energie hypothese
Dit vind ik persoonlijk één van de leukste en meest aannemelijke theorieën die gebruikt wordt om biodiversiteit te verklaren. Deze theorie gaat er vanuit dat de hoeveelheid soorten afhangt van de hoeveelheid energie die in het gebied voorhanden is. Dus hoe meer biomassa er geproduceerd wordt, hoe groter het soortenaantal. In de tropen is dit mooi terug te zien. De plantenbiomassa is er enorm omdat er veel instraling is van de zon en veel neerslag valt. Deze plantenbiomassa is weer voedsel voor enorm veel andere soorten, de consumenten. Al het dode materiaal wordt gebruikt door de detrivoren en reducenten. Deze voedselketen met al zijn soorten is mogelijk gemaakt door de hoeveelheid energie die het gebied ontvangt.
Niche differentiatie
Een niche wordt vaak beschreven als een hyperdimensionale omgeving waarin een soort voorkomt. De soort leeft dus in bepaalde grenzen van luchtvochtigheid, temperatuur, zoutgehalte, zuurgraad, lichtintensiteit enzovoort. Een soort kan niet overal even goed in zijn en zal zich, om zich te handhaven, gespecialiseerd hebben in een bepaald milieu. Deze specialisatie maakt het mogelijk dat er meerdere soorten leven in een gebied. Je ziet bijvoorbeeld dat nachtvlinders een andere niche hebben dan dagvlinders. De één is voornamelijk overdag actief en de ander in de schemer! Bij planten is niche differentiatie iets dat zeer vaak optreed. Dit is ook de oorzaak van zonatie in vegetaties.
Verstoring
In de natuur zien we vaak dat een gebied zich ontwikkelt. Een braakliggend terrein zal allereerst met pioniersoorten bedekt raken. Deze soorten groeien snel maar leven kort. De soorten die er daarna domineren zijn de langlevende pioniersoorten, gevolgd door de latere successie soorten zoals bomen. Als deze bomen er eenmaal zijn dan zie je dat er onder de bomen weer schaduwminnende soorten onder de bomen komen te staan. Dit alles is natuurlijk redelijk theoretisch, maar successie treedt wel degelijk op!
Hoe kunnen we er nu voor zorgen dat er zoveel mogelijk typen planten op dit terrein staan? Het antwoord is: verstoring. Als je teveel verstoort dan zal het terrein enkel pioniersoorten bevatten, omdat deze gespecialiseerd zijn in snel groeien maar niet zozeer investeren in stevig plantenmateriaal of verdedigingsmechanisme. Als je helemaal niet verstoort dan zal het systeem langzaam naar de climax gaan waarin je geen pioniers meer terugvindt. Je moet dus de gulden middenweg van verstoring vinden om zowel climax als pionierssoorten in het systeem te behouden.
Negatieve dichtheidsafhankelijkheid
Als je met teveel mensen in een ruimte zit dan kun je niet meer effectief je werk uitvoeren. Hetzelfde geldt voor organismen. Als er teveel organismen in een gebied zijn dan zitten ze elkaar in de weg. Zo is de kans op infecties groter bij een hoge dichtheid en is het lastiger om bijvoorbeeld zaden tot kieming te laten komen. Ook hebben planten veel last van overschaduwing. De populatie zal gedurende de evolutie bestaan uit soorten die beter met deze druk om kunnen gaan. Hierdoor neemt de soortenrijkdom toe.
Lees verder