De ijsbeer op de Noordpool
De meest uitgesproken vleeseter onder de beren is de heerser over het noordelijke pakijs. Het is een eenzame zwerver, zo wit als sneeuw en met voeten als sneeuwschoenen.
De ijsbeer
De ijsbeer is het grootste en sterkste roofdier van het zeeijs en de stormachtige Arctische kusten. De mens is zijn enige vijand en hij heeft slechts respect voor de oude walrusman of voor een kudde in slagorde geschaarde muskusossen. Een ijsbeer is zo sterk dat hij een zeerob van 90 kilo door diens nauwe ademgat omhoog kan trekken met zo'n kracht dat het bekken van het dier daarbij verbrijzeld wordt. Een volwassen mannetje weegt gemiddeld 450 kilo en is bijna 3 meter lang. Toch is hij zo soepel en behendig in zijn bewegingen dat hij zonder veel moeite over vier meter brede scheuren in het ijs kan springen. Het wijfje is ongeveer 2 meter lang. Een mannetje kan een gewicht van ruim 700 kilo bereiken met een lengte van 3,5 m en een schouderhoogte van 1,35 m. Als zo'n dier op zijn achterpoten zou gaan staan, iets wat ijsberen vaak doen, zou hij boven de grootste olifant uitsteken.
In gevangenschap kan een ijsbeer 40 jaar oud worden, maar de levensduur in het wild is nog niet bekend. Wijfjes zijn volwassen als ze drie jaar oud zijn, mannetjes een jaar later.
Een geduldige jager
Er doen vele verhalen van ontdekkingsreizigers en walvisvaarders de ronde over ijsberen die met een enorm ijsblok tussen de voorpoten een walrus de schedel inslaan, of die hun zwarte neus met sneeuw camoufleren als ze een prooi besluipen, of staande op hun achterpoten zeehonden doodgooien met ijsblokken. Deze verhalen kunnen overdreven zijn, maar het is zeker dat ijsberen met voorwerpen kunnen gooien. Tijdens de winter van 1962/63 kon men in de dierentuin in Londen ijsberen elkaar zien bekogelen met grote blokken ijs.
Als een ijsbeer een zeehond besluipt drukt hij zich plat als een enorme kat, lang voor hij binnen het gezichtsveld van de zeehond komt. Hij glijdt op zijn buik of op zijn zij over het ijs, glipt in het water en weer op het ijs, gebruik makend van elke vorm van dekking. Tenslotte overmeestert hij de zeehond met een korte sprint, voor deze het water kan bereiken. In het water zijn de zeehonden wat snelheid en uithoudingsvermogen betreft hem ver te baas. Er zijn waarnemingen van robben die ijsberen treiterden door er rondjes omheen te zwemmen en ze zelfs in de achterpoten te bijten.
Men zegt dat walrussen in het water ijsberen aanvallen. Zelfs op het droge zijn walrussen geduchte vechtersbazen: men acht ze in staat ijsberen met hun enorme slagtanden te doden. De ijsbeer jaagt in principe alleen. Alleen wijfjes met hun eenjarige jongen jagen samen, want na de paartijd, die enkele dagen duurt, laat het mannetje het wijfje en bekommert zich verder niet om zijn familie. Tijdens de korte paartijd wordt soms hevig gevochten door de mannetjes, daarbuiten negeren ze elkaar.
Hoewel een ijsbeer in hoofdzaak jaagt, eet hij alles wat hij tegenkomt: eieren, zeewier, houtsplinters, afval van de walvisvangst en zelfs dode soortgenoten. Als hij 's zomers aan land gaat om in alle rust zijn wintervacht te ruien, neemt hij vaak de eetgewoonten over van zijn verwant, de bruine beer en doet zich dan te goed aan grassen, korstmossen en bosbessen. Als hij ze kan krijgen eet hem ook kleine dieren zoals lemmingen en in Alaska, wanneer de zalmen de rivieren optrekken, schept de ijsbeer de vissen uit het water op dezelfde wijze als de bruine beer pleegt te doen. Voor zijn bestaan is de ijsbeer echter afhankelijk van de zeehonden, vooral de kleine zeehond of stinkrob en de baardrob. Tenzij hij erge honger heeft eet hij alleen de ingewanden en het spek. De rest laat hij liggen voor aaseters zoals de poolvossen en raven.
Geboorte in een sneeuwhut
IJsberen worden midden in de winter geboren, in een hol dat de moeder uitgraaft in een sneeuwduin, daar worden de jongen die bij de geboorte slechts 20 - 30 cm lang zijn en ongeveer 700 gram wegen, door de beschutting van het hol en de warmte van de moeder beschermd tegen buitentemperaturen van -10°C. De moeder blijft de hele winter in deze 'iglo'. Tijdens deze periode, die 140 dagen kan duren, eet ze niet. De jongen zoogt ze met de zeer voedzame melk die gevormd wordt uit de vetreserves die ze in de zomer heeft opgebouwd. Mannetjes en niet drachtige wijfjes maken alleen een hol als de omstandigheden zeer slecht zijn.
De paring vindt plaats in april, maar de bevruchte eicel zet zich waarschijnlijk pas in september in de baarmoederwand vast, zodat de jongen midden in de winter geboren worden en de hele Arctische zomer voor zich hebben als ze groot genoeg zijn om het hol te verlaten. In maart of april komt de familie te voorschijn om te gaan jagen. De jongen is dan al zeer goed ter been en wegen ongeveer 10 kilo. De moeder echter heeft door het zogen ongeveer de helft van haar 300 kilo verloren. Het eerste maal van de moeder bestaat misschien uit bevroren aas, maar in het voorjaar worden massa's jonge zeehonden geboren, die de beer op de reuk vindt. De aanval moet snel gebeuren, want het hol van de zeehond ligt boven een vluchtgat in het ijs. Als de beer echter met één klap het dak vermorzeld kan hij moeder en jong beide vangen. In deze tijd krijgen de jonge beren hun eerste vaste voedsel, hoewel ze nog wel gezoogd worden tot na de tweede winter. De wijfjes brengen maar eens in de drie jaar jongen ter wereld, tenzij ze deze voortijdig verliezen.
De jongen leren de noodzakelijke vaardigheden - van ijshelling afglijden, zwemmen, zeehonden besluipen - door het voorbeeld van hun moeder te volgen en door te spelen. Spel is een belangrijk onderdeel van hun leven. Moeders met jongen kunnen urenlang glijbaantje spelen, en men heeft zelfs oude solitaire beren die zich hier mee vermaken. In hun eerste levensmaanden ontwikkelden de jongen een dichte ondervacht met zware dekharen over een speklaag van 8 cm dikte. Hiermee blijven ze ook in bijna bevriezend water warm. In de tweede zomer gaat de familie uit elkaar en worden de halfwassen jongen aan hun lot overgelaten. In deze periode zijn ze het meest kwetsbaar, voor de jagers en voor de volgende winter door gebrek aan ervaring. Het geweer vormt verreweg de grootste bedreiging voor de ijsberenpopulatie. Waarvan de schattingen uiteenlopen van 5000 tot 18.000. Het is moeilijk dieren te tellen die over de hele ijskap zwerven en slechts sporadisch binnen de territoriale grenzen van landen in de poolstreken komen. Eén ding is zeker, en wel dat er jaarlijks meer dan duizend geschoten worden, enkel door Eskimo's voor het vlees en de huid, maar de meeste door trofeeënjagers.
Lees verder