Voortplanting bij zaadplanten, geslachtelijk
De geslachtelijke voortplanting bij zaadplanten gebeurt door het vormen van zaden. Deze worden verspreid door wind en dieren. Dieren die langs de plant lopen, nemen vaak zaden mee in hun vacht. Bijen en vlinders, die van bloem tot bloem vliegen, nemen ook zaden mee. Zaden vallen op de grond en ontspruiten dan. Zelfbestuiving en kruisbestuiving zorgen voor het in stand houden van de soort. Daarom is het van groot belang dat er genoeg insecten blijven leven, Insectenhotels zijn een uitkomst in iedere tuin.
Bloembouw
Veel bloemen, zoals bijvoorbeeld de tulp, zijn
tweeslachtig. Dat betekent dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen hebben: de stampers en de meeldraden. Wanneer bloemen slechts één van de voortplantingsorganen hebben, worden ze
eenslachtig genoemd. Er bestaan dus mannelijke en vrouwelijke bloemen. Wanneer beide soorten, dus mannelijke én vrouwelijke soorten bij één plant voorkomen, noemt men de plant
eenhuizig. Voorbeelden hiervan zijn: berk, els en hazelaar.
Wanneer de mannelijke en vrouwelijke bloemen aan verschillende planten voorkomen, noemt men ze
tweehuizig. In dit geval dragen slechts de vrouwelijke bloemen vruchten. Er moet dan wel een gelijksoortige mannelijke plant in de buurt staan. Er moet namelijk wel een bevruchting plaats kunnen vinden. Voorbeelden hiervan zijn: brandnetel, hulst, populier, taxus en wilg.
Bestuiving
Voor voortplanting is bevruchting noodzakelijk. Bij de totstandkoming is bestuiving nodig. Daarvoor zijn dieren dus heel belangrijk.
Waar komt stuifmeel vandaan?
Op de stempel (het bovenste deel van de stamper) van een vrouwelijke bloem komen allerlei soorten stuifmeel terecht. Stuifmeel wordt gevormd in de meeldraden. Slechts het stuifmeel van een zelfde soort kan een bevruchting tot stand brengen. Bij
zelfbestuiving komt het stuifmeel van dezelfde bloem. Vaak blijkt echter dat bij zelfbestuiving geen bevruchting optreedt Bevruchting komt wel tot stand bij
kruisbestuiving. Het stuifmeel van de ene plant komt terecht op de andere van de zelfde soort, door tussenkomst van wind en dieren.
Kruisbestuiving wordt op meer manieren bevorderd:
- doordat meeldraden en stampers van één plant niet tegelijkertijd "rijp" zijn
- doordat stuifmeel op de eigen stamper slecht of niet kiemt
- door tweehuizigheid
- doordat de ene plant stampers vormt die uitsteken boven de meeldraden en de andere meeldraden vormt die uitsteken boven de stamper
Hoe wordt stuifmeel overgebracht?
Planten worden onderverdeeld in twee groepen:
- windbestuivers ( het stuifmeel is licht en in grote hoeveelheden aanwezig).
- insektenbestuivers (de aanwezigheid van nectar lokt insecten, het stuifmeel blijft aan het insect kleven).
Bevruchting en zaadvorming
De inhoud van de stuifmeelkorrels moet kunnen doordringen tot in de zaadknoppen in het vruchtbeginsel (het onderste deel van de stamper). Het kleverige oppervlak van de stempel zorgt ervoor dat het stuifmeel blijft kleven. Daarna gaat de korrel ontkiemen en vormt een stuifmeelbuis, die van de stempel naar het vruchtbeginsel groeit. Hij dringt binnen in de zaadknop en smelt samen met de eicel in de zaadknop. De bevruchting komt tot stand. Veel bloemen verliezen dan hun kroonbladeren (de meestal fel gekleurde bloembladeren), die hebben geen functie meer.Bloesem is daar een goed voorbeeld van. De zaadknop gaat groeien en het vruchtbeginsel groeit mee. Uit de zaadknoppen ontstaan de zaden. Het vruchtbeginsel groeit uit tot de vrucht, waarin de zaden zich dan bevinden.
Zaadverspreiding
Om de zaadverspreiding zo goed mogelijk te laten verlopen, ontwikkelen planten allerlei manieren:
- Planten vormen een overdaad aan lichte zaadjes en de vrucht opent zich aan de bovenkant. Door de wind gaat de plant bewegen en de zaadjes worden rondgestrooid.
- Andere planten vormen een pluis- of vleugelvormig uitsteeksel. Beide vormen kunnen gemakkelijk door de wind worden meegevoerd.
- Weer andere planten verpakken hun zaadjes in een vrucht. Die wordt door vogels gegeten en die poepen de zaadjes weer uit.
- Sommige planten vormen een "smakelijk" deel aan het zaad. Dieren gaan ermee slepen (bijvoorbeeld mieren),
- Andere soorten vormen zaden die door dieren worden verzameld en begraven (eekhoorns). Wat niet door hen wordt opgegeten, dient als zaad voor een nieuwe plant.
- Sommige zaden hechten zich vast in de vacht van dieren. Door krabben worden die zaden weer geloosd.
- Tenslotte zijn er zaden die op het water terechtkomen (waterplanten) en door wind en stroom worden meegevoerd. Na verloop van tijd zinken ze, hechten zich vast aan de bodem en ontkiemen.
Lees verder