Voortplanting bij zaadplanten, ongeslachtelijk
Bij de voortplanting worden erfelijke eigenschappen doorgegeven aan het nieuwe leven. Zo worden soorten in stand gehouden. Men spreekt van ongeslachtelijke voortplanting wanneer de erfelijke eigenschappen van het nieuwe leven exact hetzelfde zijn als die van de ouder (in dit geval de ouderplant). Bij planten kunnen scheuten worden gevormd op natuurlijke, zowel als kunstmatige manieren.
Stekken
Stekken is een kunstmatige vorm van voortplanting.
Bladstek
Van een sterke plant, boom of struik wordt een stukje stengel met blad afgesneden of -geknipt. Deze stek wordt in water gezet, of in vochtige aarde.Deze stek kan ook plat worden neergelegd, in vochtige aarde. De stek maakt wortels en ook lopen vaak de knoppen nog uit. De stek groeit uit tot een volwaardige plant. Deze vorm wordt veel gebruikt. Dit omdat met heel veel planten deze vermeerdering mogelijk is.
Scheutstek
Hiervoor wordt het uiteinde van de stengel gebruikt. Geschikt hiervoor zijn o.a. fuchsia, lavendel, chrysant, hortensia en petunia.
Hielstek
Neem hiervoor een deel van de hoofdstengel met een zijstengel. Geschikt zijn oleander, azalea en rhodondendron.
Wortelstek
Hierbij wordt een deel van de wortel in de grond geplant.
Houtstek
Van bruinkleurig hout wordt het middelste deel van een stengel gesneden onder een oogpaar en boven het volgende oogpaar.
Deze stek wordt in het voorjaar geplant onder glas.Geschikt zijn: bes, kornoelje, roos en liguster.
Afleggen
Twijgen van struiken of bomen worden zo ver gebogen dat ze de grond raken. Ze worden in de grond geduwd en gehouden. Er vormen zich dan wortels. Na enkele maanden kan de verbinding tussen moederplant en afgelegde twijg verbroken worden.
Deze vorm van voortplanting kan zowel natuurlijk als kunstmatig plaatsvinden.
Scheuren
De wortels en bijbehorende stengels van een plant worden in kleinere stukken gescheurd. Soms ook gesneden. Elk stuk kan uitgroeien tot een volwaardige plant. Deze vorm van ongeslachtelijke voortplanting wordt veel gebruikt bij tuinplanten. Als bijvoorbeeld een waterlelie in een vijver te veel bladeren vormt, is scheuren een goede manier om de vijver weer lucht te geven.
Enten
Bij enten, ofwel boomveredeling, maakt men gebruik van een onderstam. Van de plant die men wil vermeerderen, wordt een stukje in de onderstam geplaatst. Takken die boven de entplaats uitlopen, hebben de kenmerken van het geënte deel.
Wortelstok
De wortelstok is een ondergrondse stengel van een plant, die steeds doorgroeit en kruipt. Uit knoppen ontstaan wortels en bovengronds ontstaan stengels. Elk deel van deze wortelstok kan tot een zelfstandige plant uitgroeien. Voorbeelden zijn: zevenblad, kweekgras en riet. Ook brandnetels vermeerderen door wortelstok.
Klister
Deze vorm van vermeerderen wordt bij bollen gebruikt. In de oksel van de rok van een bol zitten zijknoppen. Die kunnen uitgroeien tot grote knoppen, klisters genoemd. Binnen de oude bol kan zich zo een nieuwe bol vormen.
Liggende stengel
Sommige planten hebben liggende stengels. Daar groeien de bladeren aan en ook zogenaamde knopen, die wortels kunnen gaan vormen. De uitloper tussen de oude en de nieuwe plant kunnen verbroken worden, zodat weer een zelfstandige plant ontstaat. Voorbeelden zijn: aardbei, hondsdraf en zilverschoon.
Stengelknol
De knol is een verdikt stuk stengel waar de plant reservevoedsel opslaat. Na de winter kan hij dan weer snel uitgroeien.
Elke stengelknol kan uitgroeien tot een zelfstandige plant. Hoewel onder de grond, is de stengelknol geen wortel. Er zitten knoppen aan. Een mooi voorbeeld is de aardappel. De "pitten" kunnen weer uitgroeien tot nieuwe stengeldelen. Naast de aardappel ziet men dit ook bij de koolraap.
Lees verder