De merel in de zomer en winter
De merel is een zangvogel en is in Nederland en België zowel in de zomer als in de winter te zien. De meeste merels zijn standvogels en blijven het hele jaar in dezelfde omgeving. Er is ook een groep merels die echter wel naar het zuiden trekken, de trekvogels onder de merels. De standvogels in Nederland en België worden aangevuld in de winter met de iets grotere merels uit Noord- en Oost-Europa die komen overwinteren. De trekvogels in Nederland en België overwinteren in Spanje en Portugal.
De Merel
De merel (Turdus merula) is een middelgrote zangvogel uit de familie Turdidae (lijsters). De familie Tudidae bestaat uit middelgrote zangvogels zoals de:
- zanglijster (Tudidae philomelos);
- koperwiek (Tudidae iliacus);
- grote lijster (Tudidae viscovorus);
- kramsvogel (Tudidae pilaris).
De geetling of gieteling
De zwarte lijster, zoals de vogel vroeger werd genoemd, is in het
Nedersaksisch dialect ook wel gieteling, geetling, of zwarte liester genoemd. Geetling is waarschijnlijk de verbastering van geetfugel (geitvogel). De geitvogel is een snip die, wanneer hij in de lucht een duik naar beneden neemt, door de trillende veren een blatend geluid veroorzaakt.
De mannetjes geetling.
Uiterlijk van de merel
Van oorsprong zijn de merels bosvogels maar door een groot aanpassingsvermogen leven veel merels in de 21ste eeuw ook in de omgeving van de mensen, in stedelijk gebied. Een volwassen merel is een middelgrote vogel met een lichaamslengte van 23 tot 29 centimeter en een gewicht van 80 tot 125 gram. De vleugelspanwijdte bedraagt 34 tot 38 centimeter. De merel heeft een vrij lange staart en zowel het mannetje als het vrouwtje heeft donkerbruine poten. Het duidelijke verschil tussen beide geslachten zit in de kleur van het verenkleed en de kleur van de snavel.
Verenkleed mannetjesmerel
Een volwassen mannetje heeft een overwegend zwart verenkleed. Soms is er een merel te zien met witte stukken op het zwarte verenkleed wat een pigmentafwijking is, genaamd leucisme. Heel opvallend is de helder gele snavel met dezelfde kleur als de gele ring om beide ogen. De gele, spitse en forse snavel maakt het mogelijk om insecten uit de grond te halen en om kleine deeltjes fruit te eten.
De vrouwtjesmerel.
Verenkleed vrouwtjesmerel
Het vrouwtje heeft een bruin tot geel- of roodbruin verenkleed als de zon erop schijnt. Vaak lijkt het verenkleed echter egaal bruin. De onderzijde is iets lichter gekleurd en onregelmatig gevlekt of gestreept. Het vrouwtje heeft een lichtbruine spitse snavel en de oogring is veel minder fel gekleurd dan bij het mannetje en valt door het bruine verenkleed nauwelijks op.
Voedsel van de merel
Merels zijn omnivoren en eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Ze voeden zich onder meer met regenwormen, emelten en insecten maar ook met kersen, bessen, brood, zaden, afval en vogelvoer met hun stevige spitse snavel. Bekend is dat tegen de tijd dat de kersen rijp zijn de vruchten massaal door de merels worden bezocht en worden aangepikt. De grote ogen zijn karakteristiek voor het feit dat ze oogjagers zijn. Oogjagers zijn vogels die al spiedend hun voedsel opsporen. Na het eten stoten de merels soms braakballen uit met daarin onverteerde zaden. Zo werken de merels onbewust mee aan de verspreiding van zaden.
Het gezang van de merel
Het gezang van de merel is een rollend en helder geluid, wat de merel vaak laat horen in broedtijd vanaf een hoog punt. Opmerkelijk is het alarm van de merel vooral in broedtijd. Hard en snel tot het gevaar geweken is. Ook zijn sommige merels meesters in het nadoen van geluid. Een veel voorkomend geluid in de omgeving wordt dan perfect nagebootst. Een autoalarm, een huistelefoon of een hinnikend paard. Een ander merelgeluid is het murmelen of de subsong: het oefenen van de jonge merels van hun zanggeluid door de zanggeluiden van de volwassen merels na te doen.
Broedtijd voor de merel
In het midden van januari beginnen de merels met het bouwen van een nest in struik, heg of boom. Het vrouwtje bepaalt de plaats en het relatief grote nest wordt gebouwd met materialen zoals grassen, mos, bladeren, bloempluis en takjes. De binnenkant van het nest wordt bekleed met modder, fijner gras en plantenstengels. Het mannetje verdedigt de plek en elke mannetjesmerel die te dicht bij de plek van het nest komt, wordt lijfelijk weggejaagd, achternagezeten en aangevallen waarbij het een gevecht op leven en dood lijkt. In maart worden er drie tot zes blauwgroene eieren met roodbruine vlekjes gelegd. De jonkies (juvenielen) komen na twee weken volledig naakt uit het ei en na nog twee weken hebben ze een volwaardig verenkleed en verlaten ze het nest. De juveniel heeft een donkere snavel, een onopvallende oogring en een gevlekte borst. De juveniel lijkt op de vrouwtjesmerel maar de gevlekte borst heeft lichtere vlekken. De mannelijke juvenielen zijn iets donkerder dan de vrouwelijke. Nadat de jonge merels zijn uitgevlogen, begint het vrouwtje vaak weer met de bouw van een nieuw nest of met het restaureren van het bestaande nest. Het mannetje voert nog ongeveer twee weken de steeds zelfstandiger wordende jongen. Na drie maanden zijn bij de mannetjes de veren zwart maar de snavel en oogring zijn nog onopvallend gekleurd. Pas na de eerste winter krijgen de mannetjes hun kenmerkende zwarte verenkleed en opvallende gele snavel en gele oogrand. Merels kunnen gemiddeld vijf jaar oud worden.
Een juveniel merel.
Trekvogel en standvogel
Trekvogels uit het noorden en oosten van Europa trekken in september tot november naar het midden, westen en zuiden van Europa. Een aantal van deze vogels blijven overwinteren in Nederland en België. Het is een wisseling van merels in Nederland en België, want ook hiervandaan trekken merels naar het zuiden (Spanje en Portugal) of Engeland en hun plek wordt dan ingenomen door de noordelijke merels. De vogels uit het noorden en oosten zijn enigszins herkenbaar omdat ze iets groter zijn dan de merels die in Nederland en België blijven. Het grootste deel van de merels in Nederland en België bestaat echter uit standvogels en deze blijven dus 's winters en 's zomers in ons land. Tussen half maart en half april vindt de trek in omgekeerde richting plaats.
Water
Merels hebben water nodig, zowel in de winter als in de zomer. Water is, net als voedsel, de eerste levensbehoefte voor vogels. Vogels houden niet van al te diep water en drinken het liefst in een badje dat lijkt op een plas water. Vogels badderen in water met als doel om de veren te verzorgen. Ze maken hun veren op die manier vochtig en het vet uit de vetklier wordt zo verspreid over het verenkleed. Dit invetten is de dagelijkse verzorging, het maakt het verenpak van vogels waterafstotend en zorgt ervoor dat het verenkleed goed isolerend is.
De merel in de zomer
Hete dagen en een droge zomer maken het zwaar voor de merel die druk is met het tweede broedsel. De vogels hebben regenwormen en emelten nodig maar deze zitten diep in de grond door de droogte. Meer inspanning moet er zodoende verricht worden en de vogel heeft het al zo warm. Om warmte kwijt te raken gaat de vogel met gespreide veren zitten en de snavel half open om vocht te verdampen, een soort zweten. De merels hebben dorst en een waterschaal in de omgeving voorkomt dat de merel ver moet vliegen naar een vijvertje of beekje en zo kunnen ze zonder energieverlies lekker drinken om af te koelen en te badderen om de veren te verzorgen. Ververs het water wel dagelijks.
De merel in de winter
De merel bezoekt ’s winters vaak de voederplaats of het vogelhuisje. De merel is een alleseter en is tevreden met gewelde krenten en rozijnen, fruit, schillen en klokhuizen, alle soorten bessen, broodkruimels, voedertafelmix, gekookte aardappel in schil, gekookte rijst of een feestelijke
'cup-cake'. De merel zit meestal op de grond maar zal proberen op de voedertafel te komen als de grond bedekt is met sneeuw of om appelstukjes of bessen op de voedertafel te eten. Zorg voor voldoende beschutting voor de vogels om te vluchten in de struiken tegen roofdieren zoals de kraai, ekster of de kat. Wanneer de grond niet bevroren is wacht de merel bij een molshoop de regenwormen op, die vluchten voor de mol.
Water in de winter
In de winter kunnen merels gemakkelijker aan water komen en als er sneeuw ligt pikken ze sneeuw. In een strenge winter, als het water bevroren is en er geen sneeuw ligt, wordt het moeilijk voor de merel om het verenkleed te onderhouden en als het overdag lichtjes vriest, is een bakje met water dan ook zeer welkom. Als het lichtjes vriest kan een vogel nog badderen omdat het verenkleed vet is en de waterdruppels er meteen vanaf rollen. Bij middelmatige tot strenge vorst is het beter om geen schaaltje water neer te zetten. Om de vogel toch vocht aan te bieden kan bevroren ijs (van de vogeldrinkbak) in fijne stukjes geslagen worden met bijvoorbeeld een hamer, zodat het net sneeuw lijkt en de vogels toch hun vocht binnen krijgen.