Van ei tot vlinder
Vlinders behoren tot de meest sprookjesachtige wezens op aarde. Met hun vrolijke kleuren en gefladder kunnen ze positieve gevoelens in de mens losmaken. Toch is het leven van de vlinder zelf niet zo sprookjesachtig. Een groot deel van zijn leven lijkt het niet eens op het fladderende diertje. Het moet eerst nog een grote metamorfose ondergaan.
Een vlinderei
Als de zon in het voorjaar tevoorschijn komt, zoekt een mannetjesvlinder naar een vrouwtje van zijn soort. Een vlinder paart maar een keer in zijn leven. Daarna gaat het vrouwtje op zoek naar een plant die als voedsel kan dienen voor jonge dieren. In de buurt of op deze plant legt ze haar eitjes. Deze eitjes zijn niet groter dan een paar millimeter. Een vlinder kan 200 tot 300 eieren leggen, soms wel 500. Veel eieren worden opgegeten of komen niet uit. Meestal zijn eieren te vinden in groepjes van 20 of 50 aan de onderkant van een blad. Er zijn vlinders die hun eieren in een kransje om een boomtak leggen. Andere soorten leggen hun eieren in een klomp van wel honderden bij elkaar. Deze zijn te vinden onder schors van bomen en soms op stenen. Enkele vlindersoorten laten hun eieren vallen terwijl ze vliegen.
Enkele Nederlandse soorten leggen eitjes op brandnetelbladeren. Deze hebben de grootte van een speldeknop en zijn niet gauw te herkennen. Soms zie je gele of witte stipjes op een blad. Deze eitjes komen na ongeveer een week uit. Andere vlindersoorten leggen hun eitjes pas aan het eind van de zomer. Deze eieren ‘overwinteren’ en komen pas in het voorjaar uit. Eitjes verkleuren vaak voordat een rups tevoorschijn komt.
De rups
Als de tijd rijp is, knaagt de kleine rups de eierschaal open. Een uit het ei gekropen dier lijkt in bijna niets om een volwassen vlinder. Deze larven worden vaak voor slakken of wormen aangezien, maar van dichtbij hebben sommige exemplaren iets weg van kleine draakjes. Rupsen groeien op als wezen. Vlinderouders zorgen niet voor hun kinderen en zijn vaak al overleden voordat de eerste rups uit het ei kruipt. Een gemiddelde rups in Nederland kan drie tot zes centimeter lang worden. Er zijn soorten die wel 15 centimeter lang worden.
Gebouwd om veel te eten
Rupsen zijn geboren ‘eetmachines’. Een rups eet in een dag bijna het gewicht van zijn eigen lichaam. De eerste maaltijd van de rups is meestal de eierschaal. Daarna gaat het op zoek naar de juiste bladeren of grassen. Moedervlinder heeft haar kinderen achtergelaten op of in de buurt van een voedselplant. Als een rups toch niet de juiste voedselplant vindt, zal het eerder verhongeren dan andere bladeren eten.
Een groot deel van zijn lichaam bestaat uit een spijsverteringssysteem. In zijn mond heeft het twee sterke kaken om al het blad naar binnen te kunnen werken. Ademhalen gebeurt door de openingen aan de zijkant van het lichaam. De dieren hebben meerdere poten. De eerste drie paar zit aan het borstgedeelte. Dit zijn de poten die de rups het meest gebruikt. Daarachter zitten vlezigere 'valse poten'. De laatste twee poten worden ‘naschuivers’ genoemd. Hiermee kan een rups zich makkelijk vastklemmen aan een tak of plantenstengel. Net als een spin heeft een rups een klier die spinsel kan aanmaken. Een spin heeft deze alleen aan zijn achtereind, een rups aan zijn kop. Dit spinsel wordt gebruikt om zich uit planten te laten zakken.
Een rups springt regelmatig uit zijn jasje: voordat het verpopt verveld het vier tot vijf keer. Nadat het jonge dier een aantal keer verveld is, groeit het niet meer. Wel kan het van kleur veranderen, vaak naar rood-bruin of groen-bruin.
De pop of cocon
Als een rups is gestopt met eten, zoekt het een rustige plek. Dit kan zijn aan een tak, stengel, steen, stam of muur. Met de laatste paar poten klemt de rups zich vast. Soms wordt er een draad gesponnen om het middenstuk. Andere hangen ondersteboven. Daarna maakt het een spinsel om het lijf heen. Poppen van nachtvlinders zijn vaak op of in de grond te vinden.
De gedaanteverwisseling
In de cocon gaat de verandering beginnen. Oude organen van de rups, die niet bruikbaar zijn voor de vlinder, worden afgebroken en omgebouwd. Wat eerst een rups was, lijkt te verschrompelen. Tegelijkertijd wordt het dikker. De poten worden onbruikbaar, een kop of vleugels zijn niet te herkennen. Bij aanraking, beweegt alleen de achterkant van de pop. De tijd die een pop nodig heeft voor deze verandering is afhankelijk van de vlindersoort en het klimaat. Bij sommige vlindersoorten duurt het twee weken. Andere soorten overwinteren als pop en komen in het voorjaar tevoorschijn. Er zijn zelfs soorten waarbij het popstadium 3 jaar kan duren. Voordat de cocon openbreekt, zijn de kleuren van de vleugels al een beetje te herkennen.
De vlinder
Als in de cocon een vlinder is ontstaan, komt het tevoorschijn. Het kost de vlinder veel moeite om het 'huisje' open te breken. Eenmaal buiten is de het helemaal nat en zijn de vleugels gekreukt. Het lijkt in eerste instantie niet op een fladderend sprookjeswezen. De jonge vlinder blijft in de zon zitten om te drogen en bloed in de aderen van de vleugels te pompen. Dit kan enkele uren duren. Vaak kruipt de vlinder in de ochtend uit de cocon, zodat het in de middag klaar is. Wanneer de vlinder is opgedroogd en het bloed in de aderen is gepompt, hebben de vleugels hun normale vorm aangenomen. Nu is de vlinder gereed om te vliegen, op zoek naar nectar uit bloemen of een aantrekkelijke soortgenoot.