Vlinder – Eikenpage op Ameland

Vlinder – Eikenpage op AmelandAmeland is een vlinderland. Het eiland kent enkele verwoede vlinderliefhebbers en vlindertellers die de gevleugelde insecten weten te vinden en op de foto zetten. Het ene jaar fladderen er meer van een soort dan het andere jaar en elk jaar weer kijken de vlinderliefhebbers uit naar de ontwikkeling van de vlinderstand. Wat zullen ze dit jaar weer tegenkomen aan kwetsbare kleurige vleugeltjes? Welke soorten komen veel voor en van welke vlinders zijn er steeds minder?

Hoogvliegers


Vlinders op Ameland

Er zijn heel veel verschillende soorten vlinders op de wereld en ze komen in de meest uiteenlopende streken voor. Over de hele wereld zijn er 160.000 verschillende beschreven. Een paar honderd daarvan komen op Ameland voor.

Insecten
Vlinders zijn insecten. Doorgaans leveren de kriebelbeestjes schrik en afweer op, maar deze insecten behoren tot de mooiste en meest geliefde. Een vlinder start zijn leven als eitje en doorloopt verschillende stadia voor hij gevleugeld wordt. De eitjes worden gelegd door volwassen vlinders. De overwinteren is als ei aan het uiteinde van een twijg, bij de knop. Uit de eitjes komen rupsen, die van planten leven. Een rups die groeit vervelt een aantal keren, want zijn velletje groeit niet mee. Van half april tot eind juni leeft de eikenpage als rups. De verpopping gebeurt in een losse cocon in strooisel of tussen het schors van de boomstam of tak.

Rups wordt pop wordt vlinder

Als de rups groot genoeg is scheurt de huid nog één keer open. Onder de oude huid zit dan niet een nieuwe rupsenjas, maar een pop. In de pop vindt de grote verandering plaats: de rups wordt een vlinder. De kaken van de rups worden de roltong van de vlinder en de lichaamscellen van de rups rangschikken zich naar de contouren van de pop. De pop is als het ware de mal voor de vlinder, al komt die laatste met verfrommelde stompjes van vleugels uit de pop tevoorschijn. De vlinder moet bij verschijning zijn vleugels eerst nog oppompen met bloed, om ze de mooie vorm te geven. Daarna moeten de vleugels uitharden en pas dan is de vlinder klaar om te vliegen. Elke vlinder verschijn in zijn eigen kleuren en met zijn eigen vormen.

Eikenpage

De eikenpage was tot half augustus 2012 nog niet eerder op Ameland gesignaleerd. De vlinder hoort thuis in de familie van de Blauwtjes. Zijn Latijnse naam is Favonius quercus. Je ziet eikenpages vooral op warme zomerdagen aan het eind van de middag, rond kruinen van eiken.

Dagvlinder

Er zijn dagvlinders en nachtvlinders. De eikenpage is een dagvlinder. De voorvleugellengte van deze vlinder is ongeveer 16 mm. Het mannetje heeft een blauwpaarse glans, het vrouwtje is bruin tot zwart met een blauwpaarse vlek op de voorvleugel. De onderkant van de vleugels is voornamelijk grijs. De achtervleugel heeft een klein staartje.

Eikenpage / Bron: Johan BolijnEikenpage / Bron: Johan Bolijn

Standvlinder

De eikenpage is op Ameland geen standvlinder; hij is er niet jaren achtereen gesignaleerd en heeft er niet jaren achtereen een populatie gehad. Op de soortenkaart van vlinders in Nederland staat er geen eikenpage op Ameland geregistreerd. Op de andere Waddeneilanden is hij wel gesignaleerd.

Honingdauw
Deze vlinders houden van honingdauw, de nectar-achtige vloeistof die veel blad- en schildluizen afgeven. Ze voeden zich ook met nectar van boerenwormkruid, braam of distels. Eikenpages kun je ’s morgens op de grond aantreffen. Dan gaan ze drinken van de dauw of vochtige aarde. ’s Avonds vliegen ze hoog rond de eiken.

Ameland

De eikenpage die in augustus 2012, die van de foto, op Ameland werd gezien, zat op een blad in het bos bij Roosdunen.
© 2012 - 2025 Piejet, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Vanaf 2021 is InfoNu gestopt met het publiceren van nieuwe artikelen. Het bestaande artikelbestand blijft beschikbaar, maar wordt niet meer geactualiseerd.
Bronnen en referenties
  • Inleidingsfoto: Johan Bolijn
  • Vlindernet
  • Persbureau Ameland
  • Vlinderstichting
  • Afbeelding bron 1: Johan Bolijn