Rivieren: Nederland ontstaan als een soort vuilnisbelt
Water loopt zoals bekend altijd naar het laagste punt. Zo is dat in de natuur ook. Als er uit een bepaald gebied veel water naar een laag punt loopt wordt er vanzelf een watergeul gevormd die rivier wordt genoemd. Die rivier op zich loopt ook weer naar het laagste punt waardoor rivieren die in een hoger gebied zijn ontstaan vanzelf naar (in veel gevallen) de zee stromen. Maar voordat het water de zee bereikt komt daar het water bij dat in het stroomgebied van een rivier als regen is gevallen. Zodoende kan een smal in de bergen begonnen stroompje uitgroeien tot een zeer brede rivier voordat hij in de zee uitmondt.
Uitmonden van rivieren
Maar niet alle rivieren monden in de zee uit. Een aantal mondt uit in een andere rivier en wordt dan zijrivier of bijrivier genoemd die ook bij het stroomgebied van een rivier horen. Ook kan een rivier uitmonden in een moeras of meer.
Stroomgebieden in Nederland
Met een stroomgebied wordt het gebied bedoeld waar het water door wordt afgevoerd. Dat water kan bijvoorbeeld van een smeltende gletsjer komen of uit regen bestaan. De grootte van het stroomgebied is uiteraard mede bepalend voor de hoeveelheid water die kan worden afgevoerd. Nederland kent twee belangrijke grote stroomgebieden namelijk de Maas en de Rijn. Andere stroomgebieden worden gevormd door de Eems in het noordoosten en de Schelde in het zuidwesten. Weer andere stroomgebieden van Nederlandse rivieren zijn vanaf de middeleeuwen afgedamd zoals de Hollandse IJssel, Linge en Oude Rijn.
Meanderende en vlechtende rivieren
Bij rivieren kan onderscheid worden gemaakt tussen
meanderende rivieren en vlechtende rivieren. Een meanderende rivier kent slechts één stroomgeul die in bochten door het landschap kan slingeren. Een vlechtende rivier kent meerdere stroomgeulen die door elkaar gevlochten kunnen stromen. In vlakke en laaggelegen streken komen vooral meanderende rivieren voor. Zeker is dat het geval als de afvoer van het water tamelijk constant is. Rivieren in
berggebieden zijn vaak vlechtende rivieren. Zij hebben kleine stroomgebieden en ook kan de afvoer van het water door het jaar heen sterk wisselen.
Afkomst van water
Een rivier heeft in de natuur de duidelijke functie van het afvoeren van overtollig water. Het water dat uiteindelijk de rivier vormt heeft drie afkomstmogelijkheden te weten bronnen, gletsjers en regen.
Bronnen
Bij bronnen komt het ondergrondse water naar boven zoals bijvoorbeeld kwelwater. Een kwel ontstaat vooral als een ondergrondse waterstroom van een hoger gebied naar een lager gebied stroomt. Kwelwater vormt dikwijls de bron die het begin van een rivier kan zijn.
Gletsjers
Een gletsjer is een ijsmassa die ooit als sneeuw is begonnen. Als de sneeuw lang genoeg blijft liggen verandert die in ijs. Maar dat kan alleen op grote hoogte met een lage temperatuur. Toch smelten in de zomermaanden gedeelten van de gletsjers die gevormd zijn door sneeuw die in de winterperiode gevallen is en kunnen zodoende het begin van een rivier vormen.
Regen
Regen die door het jaar heen veelvuldig valt zoekt altijd het laagste punt op. Als daar voldoende regen bij elkaar komt wordt vanzelf een rivier gevormd.
Zeer lange rivieren
Rivieren kunnen een behoorlijke lengte halen. De langste rivier op aarde is de Amazone met (afhankelijk van de verschillende metingen die worden toegepast) tussen de 6259 en 6800 kilometer lengte. Van de rivieren in West-Europa is de Rijn het langst met 1320 kilometer gevolgd door de Maas met 900 en de Schelde met 350 kilometer. De Rijn is een smeltwaterrivier die in eerste instantie wordt gevormd door smeltwater van sneeuw en van ontdooiend gletsjerijs. De Maas daarentegen is volledig afhankelijk van regenwater. De hoogte van de waterstanden zijn daarbij voor een groot deel afhankelijk van het seizoen (smeltend sneeuw en ijs) en van hoeveel regen er in een bepaalde periode valt.
Soort vuilnisbelt ontstaan door rivieren
Nederland is eigenlijk ontstaan als een soort vuilnisbelt van Europa. In het verleden is voortdurend zand, grind en ander erosiemateriaal uit verre berggebieden aangevoerd en in Nederland achtergebleven. Zo is laag voor laag het land ontstaan. In het verre verleden was er herhaaldelijk sprake van een grote riviervlakte waar woeste rivieren doorheen stroomden. Met name zijn het de
dijken die nu de rivieren in bedwang houden. In de laatste tientallen jaren wordt echter getracht om in het kader van natuurontwikkeling de rivieren weer meer ruimte te geven.
Sedimenteren naargelang stroomsnelheid
Het meevoeren van zand, grind en ander erosiemateriaal is mede afhankelijk van de stroomsnelheid van het water. Als het verval aan het begin van de rivier groot is kunnen grotere brokken sedimenteren (zich afzetten). Kleinere en lichtere deeltjes worden verder meegenomen door het water. Naarmate de rivier richting zee langzamer stroomt verdwijnt steeds meer zwaarder materiaal en wordt alleen het lichte nog verder meegevoerd.
Lees verder