De bever, alles over de bever
Als een bever geen waterplas kan vinden die het hele jaar een meter diep is, zal hij een beekje afdammen. De dam heeft een overlaat die het waterpeil constant houdt. Beverdammen zijn wonderen van de bouwkunst der natuur. Deze en nog vele andere feiten en weetjes over dit prachtig dier. Kortom alles over de bever.
Inhoud
De Bever
Recent terug voorkomend in onze gebieden, aan rustige stroompjes door bossen van populieren en wilgen. Daar zijn kleine meertjes, waar een wonderlijk dier de hele dag werkt. Ze komen natuurlijk meer in de berglandschappen voor. De bever knaagt bomen om, bouwt dammen en kanalen, en is de oorzaak van allerlei veranderingen in het plantaardig en dierlijk leven in zijn buurt. Kikvorsen en kleine vissen, watervogels en muskusratten, de mink en zelfs de grote eland in het Noorden zoeken de plaatsen op waar de bever zijn vijver bouwt.
De vijver van een bever is zijn fort, zonder deze vijver kan hij niet leven. Vele wilde dieren hebben horens, klauwen, stekels, hoeven of tanden waarmee ze zich kunnen verdedigen tegen de plotselinge dood welke achter elke rots, elke boom en in elke schaduw loert. Er zijn dieren die kunnen proberen hun vijand te overbluffen, of proberen te vluchten, in een boom klimmen, of in hun hol te verdwijnen. Maar de bever heeft geen van deze hulpmiddelen. Langzaam voort waggelend, zonder de bescherming die een dik langzaam stekelvarken heeft, is hij een gemakkelijke prooi voor de wolf, de beer, de wilde kat en de poema, de lynx en de veelvraat. Zijn wapens zijn beperkt tot een stel scherpe tanden die enkel alleen geschikt zijn voor de strijd met kleinere dieren. Zijn poten stellen hem slechts in staat onbeholpen te rennen. Hij heeft geen onderaards hol en kan slechts moeizaam in een boom klimmen. Hij heeft daarom zijn vijver nodig. Als er gevaar dreigt, verdwijnt hij onder water en komt niet weer te voorschijn. Hij kan de hele winter gelukkig onder water leven zonder verdachte sporen in de sneeuw achter te laten. Gedurende die tijd ademt hij en leeft hij als een gewoon landdier.
Alles wat een bever nodig heeft, is een bepaalde constante waterdiepte en een overvloed aan bomen. Espen hebben zijn voorkeur, maar met esdoorn, beuk, wilg en els is hij ook tevreden. Zijn huis is moeilijk te vinden. De meeste meertjes drogen 's zomers uit en zijn zo ondiep, dat ze 's winters tot op de bodem bevriezen, geen ademend dier kan daarin dan leven. De riviertjes stromen vaak te snel of drogen uit. Daarom maakt de bever zijn eigen vijver tot bijna een meter diepte, waarin in de droge periode voldoende water blijft staan. De constante waterhoogte verkrijgt de bever door de riviertjes af te dammen welke door zijn bosgebied stromen.
Houthakkers
Bevers zijn maar kleine dieren voor het zware werk van houthakken. Volwassen dieren zijn bijna een meter lang en wegen 25 kg. Maar toch kan hij een boom met een doorsnee van 15 centimeter in een verrassend korte tijd vellen. Hij velt trouwens veel dikkere bomen. Zover bekend was de grootste boom die door bevers werd geveld dertig meter hoog en had een doorsnee van anderhalve meter!
Als hij een boom gaat vellen, gaat de bever op zijn achterpoten staan, terwijl hij de schors met de scherpe nagels van de klauwen vastgrijpt. Hij zet zijn achterpoten breed uit en steunt zich met de staart. Terwijl de voorste boventanden zich in het hout vastgrijpen, snijden de ondertanden een diepe gleuf, enkele centimeters lager. Daarna trekt hij het hout los dat er tussen zit. De bever denkt niet na, welke kant de boom zal omvallen. Maar de meeste bomen hellen over naar de waterkant en vallen dus in de richting die voor de bever de juiste is. Een heel enkele keer valt de boom op de bever en dood deze. Als de boom begint te kraken, houdt de bever met knagen op. Valt de boom niet dan knaagt hij nog een stukje weg. Wanneer de boom begint te vallen, blijft de bever doodstil zitten. Op het moment dat de boom op de grond ploft, verdwijnen alle bevers in de buurt onder water. Na enige tijd steken ze hun neuzen voorzichtig boven water om er zich van te vergewissen, dat geen vijandige bezoeker op het geluid is afgekomen.
Water-bouwkundigen
Een bever velt een boom om twee redenen. Hij houdt van de zachte schors der hoogste takken. Hij gebruikt de stam en de dikke takken voor de bouw en de reparatie van zijn dam. Het hout wordt op goede lengte geknaagd, meestal anderhalve meter lang. Die lengte hangt af van de afstand tot het water dat moet worden afgelegd.
De bever trekt zijn hout naar de dam door het water voort, als dit nodig is, zal hij zelfs een speciaal kanaal voor dit vervoer graven. Een vijver die al enkele jaren in gebruik is, waardoor alle bomen in de naaste omgeving zijn geveld, heeft kanalen tot enkele honderden meters lengte. Een bever is altijd druk bezig met het graven van kanalen en het bouwen van dammen. Het hout dat voor de bouw van de dam wordt gebruikt, is rijk aan vocht, zodat het gemakkelijk tot zinken is te brengen. De bever brengt het tot zinken door er stenen en slijk op te stapelen. Stammen en takken worden evenwijdig met de stroomrichting gelegd. Stenen, twijgen, modder, natte bladeren, alles wat er voor kan dienen, zelfs het afgeworpen gewei van een hert worden er opgestapeld. De aldus opgeworpen dam kan lange tijd mee en houdt het water op peil, zodat de bever 's winters onder het ijs heen en weer kan zwemmen.
De lengte van de dam hangt af van de sterkte van de stroom. De meeste dammen zijn niet langer dan honderd meter. De langste, ooit gebouwde dam was zeshonderd meter.
Het huis van de Bever
Een dier dat geen hol in de grond heeft of in een holle boom, moet ergens een plaats hebben om de jongen groot te brengen. De bever bouwt die in een bosje dat door water is omgeven. Daar brengt hij takken en stokken, modder en stenen heen en begint dan met de bouw. De fundamenten van het huis worden secuur gemaakt met een extra versterking door stenen, modder en met water volgezogen takken. Enkele centimeters boven het wateroppervlak legt hij de vloer van de zelfde materialen. Daar wordt een gewelf over gevlochten van takken. Dit dak wordt niet met slijk dichtgemaakt, zoals het met de dam gebeurt, want de bevers die hier wonen, moeten er 's winters als de vijver is dichtgevroren, frisse lucht door krijgen. Bovendien trekken ze zich niets van een lekkend dak aan. Een verborgen toegang leidt van de vloer naar de kelder onder water. Daar ze extra grote longen hebben kunnen ze een kwartier lang onder water blijven. Het huis is groot genoeg voor een volwassen man om zich er in te verbergen.
Een bever heeft een dubbele vacht, een van ruwe haren aan de buitenkant en een van zachte haren dicht bij het vel. Deze laatste levert het zo geliefde beverbont. Beide lagen haar zijn vet. Als hij heeft gezwommen, kamt de bever zijn vacht met zijn nagels van zijn linker achterpoot. De tenen zijn gespleten en vormen een fijne kam. Als er gevaar dreigt slaat de bever hard met zijn staart op het water en alle bevers, die deze klap horen, verdwijnen geluidloos. In de bossen duiden de geluiden van vallende bomen en van het klappen van de staarten op de aanwezigheid van andere dieren. Soms kan men uit het beverhuis het stille piepen van de jongen horen. De ouderen zijn meestal stil, als ze met elkaar praten doen ze dat door een zacht gemompel, soms met een boos sissen.
De natuur heeft de bevers uitgerust met de beste werktuigen om bomen te villen. Ze zijn de ijverigste dieren in het bergland en ook de gelukkigste!
Lees verder