Orang-oetan (pongo)
De orang-oetan (Pongo) is een rood-bruine aap en na de gorilla de grootste van alle apen. Hij behoort tot de mensapen, waar vier soorten van zijn. Zijn naam komt uit Indonesië en betekent ‘man van het bos’ ofwel ‘bos-mens’. Orang-oetans behoren tot de bedreigde diersoorten. Ze worden in het wild gemiddeld 35 jaar. In gevangenschap zijn leeftijden van 50 jaar te behalen.
Lichaam
Een orang-oetan weegt ca. 90 kilo in het wild. In gevangenschap kunnen ze wel 180 kilo wegen. Staand bedraagt hun lengte ca. 1,4 meter. De spanwijdte van de armen bedraagt 2,5 meter. Ze staan dan ook bekend om hun zeer lange armen. Die zijn handig bij het fruit plukken en bij het klimmen. Een nadeel is wel dat de armen tot op hun enkels hangen als ze staan. Dat is ook de reden dat orang-oetans liever niet lopen. Op een aantal plaatsen verschilt een mannetje van een vrouwtje. Allereerst is hij een stuk zwaarder. Daarnaast hebben de mannetjes een nogal merkwaardige kop. Aan elke zijkant van hun kop hebben ze een dikke flap: de uitgegroeide stevige wangzakken. Vrouwtjes beschikken niet over deze wangzakken. Mannetjes hebben onder hun kop een uitgezakte keelzak. Deze kunnen ze opblazen, waarna ze minutenlang kunnen brullen. Bij jonge orang-oetans is de vacht oranje. Volwassenen hebben een wat bruinere vacht. De haren van een orang-oetan zijn erg lang, en dat heeft zo zijn voordelen. De mannetjes dompelen hun handen soms is een met water gevulde holte van een boom. Het vocht dat aan de haren van hun polsen zit, kunnen ze er vervolgens van af slurpen. Overigens is het gezicht bij volwassen orang-oetans onbehaard en zwart. De jongen daarentegen hebben een rossige kleur bij de snuit en rond de ogen.
Soorten
Er zijn twee soorten orang-oetans, namelijk:
- 1. Borneose orang-oetan (Pongo pygmaeus).
- 2. Sumatraanse orang-oetan (Pongo abelii).
Tot voor kort werden bovengenoemde orang-oetans als twee verschillende ondersoorten beschouwd. Toch blijken ze voldoende te verschillen om ze als twee verschillende soorten te zien.
Voedsel
Orang-oetans eten voornamelijk fruit, maar ook insecten, paddestoelen en boomschors behoren tot het dagelijkse voedsel. Dat ze van fruit houden is te zien aan het feit dat ze wel een hele dag in een fruitboom (bijvoorbeeld een mango- of vijgenboom) kunnen hangen, om daar al het fruit op te eten. Omdat het in de regenwouden moeilijk is om een fruitboom te vinden, gebruiken orang-oetans hun geheugen. Zo weten ze waar de juiste boom te vinden is en op welk tijdstip daar nieuwe vruchten aanhangen. Ook letten orang-oetans op neushoornvogels. Die houden, net als de orang-oetans, ook van fruit. Door die vogels te volgen, komen de orang-oetans bij fruitbomen uit.
Leefgemeenschap
Na een draagtijd van ca. 9 maanden, bevalt een orang-oetan van een jong. Bij de geboorte weegt een orang-oetan ongeveer één kilo. Gedurende 3 tot 4 jaar zorgt de moeder voor haar jong en leert ze hem hoe hij voor zichzelf moet zorgen. In die tijd is ze onvruchtbaar. Na drie à vier jaar blijft het jong, hoewel hij nu voor zichzelf zou moeten zorgen, nog een tidje bij zijn moeder om nog meer over het regenwoud te weten te komen. Na tien jaar is het jong geslachtsrijp en kan hij zelf kinderen krijgen. Het mannetje bemoeit zich niet veel met zijn vrouw en jong. Alleen in de paartijd leeft het mannetje voor een bepaalde tijd samen met het vrouwtje. Als het vrouwtje van de man af wil, klimt ze hoog in een boom. Omdat het mannetje veel zwaarder is, kan hij daar onmogelijk komen.
Omgeving
Orang-oetans leven in de regenwouden van Sumatra en Borneo. Ze zijn vooral in bomen te vinden, de plek waar ze ’s nachts ook slapen, in een nest gemaakt van bladeren en takken. Bij het klimmen gebruikt een orang-oetan zijn lange armen. Daarmee trekt hij takken naar zich toe, zodat hij op andere bomen kan komen. In die zin is hij nogal lui: springen doet hij zelden.
Vrienden en vijanden
Veel vijanden heeft een orang-oetan niet. Slechts een tijger of een nevelpanter kunnen hem bang maken of aanvallen. De grootste vijand van de orang-oetan is toch de mens. Door houtkap en landwinning voor akkerbouw wordt het leefgebied van de orang-oetan drastisch verkleind. Maar ook bosbranden of het vangen van jonge orang-oetans vormen een bedreiging. Veel mensen willen een jonge orang-oetan graag als huisdier houden. Om dat te bereiken moeten ze vaak eerst de moeder doden, maar ook het jong wordt vaak het slachtoffer. Leefden er vroeger nog orang-oetans op het vaste land en de eilanden van Zuidoost-Azië, nu leven ze alleen nog in Noord-Sumatra en Borneo. Naar schatting leven er in het wild nog tussen de 50.000 en 60.000 orang-oetans.
Het Wereld Natuur Fonds (WNF) helpt onderzoekers bij het verbeteren van de tellingen en zet zich daarnaast in voor het behoud van de laatste regenwouden. Het Gunung Leuser Park in Sumatra is een voorbeeld hiervan. Bij dit park zit een opvangcentrum waar jonge orang-oetans leren hoe ze in het wild moeten leven.