Vogels: vinkachtigen
Vinkachtigen zijn kleine vogels die in grote delen van de wereld voorkomen, behalve in Australië en op Antarctica. Er zijn soorten te vinden in allerlei verschillende kleuren. Vinkachtigen hebben meestal kleine, stevige snavels, geschikt om zaden mee te eten. Vaak zijn ze in zwermen te vinden, soms met duizenden exemplaren bij elkaar.
Vinkachtigen
Vinkachtigen behoren, net als vele andere vogels, tot de zangvogels. Er zijn vele verschillende soorten, zoals de gewone vink, de goudvink, de keep, de Europese kanarie, de iiwi, de roodmus, de wielewaalvink, de haakbek en de zwarte bergvink. Ze zijn wijdverspreid, behalve in Australië en op Antarctica. Ook in Nederland zijn vinkachtigen veelvoorkomend.
Voorkomen
Europa
In Europa is de gewone vink één van de meest voorkomende vogels. Ook in Nederland en België is deze soort vaak te zien in onder meer tuinen. Andere vinkachtigen die in Europa en ook in Nederland en België voorkomen zijn putters, barmsijzen, kneu’s, groenlingen, Europese kanaries, goudvinken, appelvinken, kruisbekken, kepen, fraters en roodmussen. Sommige soorten hiervan zijn in Nederland en België niet het hele jaar te zien. Dit geldt bijvoorbeeld voor de keep. Zij broeden in de bossen van Scandinavië en andere landen in Noord-Europa. In de winter zijn ze in bijna heel Europa waar te nemen. De Europese kanarie is juist alleen in de zomermaanden in Nederland en België te vinden. In Zuid-Europa is dit een standvogel, en dus het hele jaar te zien. Een vinkachtige die slechts in kleine delen van Europa voorkomt is de citroenkanarie. Deze vogel leeft in de alpenweiden, sparrenbossen en bergwouden in onder andere het zuiden van Frankrijk en het noorden van Spanje. De roodmus is slechts als dwaalgast te spotten in Nederland en België.
Afrika
De woestijnvink is te zien in onder meer Soedan, Egypte, Marokko en Tunesië. Ze leven in steen- en halfwoestijnen. De putter, die ook in Europa leeft, komt voor in Noord-Afrika, net als de groenling die echter alleen in het uiterste noorden van Afrika leeft. Soorten die ook zuidelijker voorkomen zijn de gestreepte dunbekkanarie, de boskanarie, de alario-kanarie en de wielewaalvink.
Azië
In Azië leven veel vinkensoorten, zoals Blanfords roodmus in de naaldwouden van Nepal en het zuidwesten van China, de Mongoolse woestijnvink in Mongolië, een deel van China en meerdere Centraal-Aziatische landen, en de Burtons goudvink die in de Himalaya leeft. De Vietnamese groenling komt alleen in Vietnam voor. De appelvink, die ook in Europa voorkomt, is te zien in onder meer Rusland, Japan en Oezbekistan. In de bergen van het Arabisch schiereiland leeft de Arabische goudvleugelvink.
Noord- en Zuid-Amerika
In het Zuid-Amerikaanse Bolivia, Ecuador en Peru komt de olijfgele sijs voor. De kruisbek leeft in onder meer Guatemala, Belize en Nicaragua en ook de witschouderdikbek komt voor in Guatemala. In Noord-Amerika zijn onder meer de haakbek en de zwarte bergvink te zien. De zwarte bergvink leeft alleen in de bergen in het westelijke deel van de Verenigde Staten. De haakbek is behalve in de Verenigde Staten ook in Canada te vinden. De avonddikbek komt zowel in de Verenigde Staten als in Canada en in Mexico voor.
Hawaii
Op de eilanden van Hawaii (behorend tot de Verenigde Staten, Noord-Amerika), komt een groot aantal vinken voor, die vaak alleen in Hawaii voorkomen en hier dus endemisch zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de iiwi, de laysanvink, de nihoavink, de mauipapegaaiensnavel, de palila, de hawaiikruiper en de kauaikruiper.
Uiterlijk
Vinkachtigen zijn kleine vogels, met vaak een kleine, stevige snavel die geschikt is om zaden te kraken. Sommige soorten vallen niet erg op qua kleur, zoals de frater die bruin-zwart-wit is. Andere zijn juist felgekleurd, wat zeker geldt voor de iiwi. Deze vogel is knalrood van kleur, met zwarte vleugels en staart. Ook opvallend aan deze vinkachtige is zijn snavel, die niet kort en stevig is, maar lang, dun en naar beneden gebogen. Een andere opvallende vinkachtige is de appelvink, die in Nederland en België echter zeer moeilijk te spotten is vanwege zijn schuwheid. In delen van Zuid-Europa is deze vogel veel minder schuw en vaker waar te nemen. De appelvink wordt zo’n 18 centimeter groot en heeft een spanwijdte van ongeveer 30 centimeter. Hij heeft een vrij grote kop met een opvallend dikke, korte snavel. De kruisbek, van 16 centimeter, dankt zijn naam aan zijn gekruiste snavelpunten. De vrouwtjes van deze soort zijn geel- of grijsgroen, de mannetjes zijn vaalrood gekleurd. Putters zijn goed te herkennen aan hun zwart-witte kop met een felrood gezicht. Verder hebben ze ok een kenmerkende gele tekening op de grotendeels zwarte vleugels. Putters zijn kleiner dan appelvinken; ze worden 12 tot 13 centimeter. Vinkachtigen wegen niet veel. Europese en citroenkanaries worden 12 tot 15 gram, goudvinken worden iets zwaarder met 21 tot 27 gram. Zwaarder is de appelvink met 48 tot 62 gram, en een nog groter gewicht bereikt de maskerdikbek (komt voor in Oost-Azië) met ongeveer 80 gram.
Voedsel
Vinkachtigen eten veel zaden, maar ook vruchten, noten en insecten. De stevige snavel van de appelvink is geschikt om zaden en pitten mee te kraken, bijvoorbeeld de pitten van kersen en olijven. In de winter staan beukennootjes en andere zaden op het menu. De gekruiste snavelpunten van de kruisbek zijn handig om zaden uit dennenappels te peuteren. Hij eet ook andere zaden, bessen en insecten. Ook de groenling maakt gebruik van zijn stevige snavel om zaden en vruchten als rozenbottels te openen. De putter en de sijs hebben beide een iets dunnere snavel. Hiermee kunnen ze zaden uit distels, elzen, lariksen en kaardenbollen halen. De gewone vink eet rupsen, andere insecten, zaden, bessen en jonge loten. Hij komt ook graag in tuinen om zonnebloempitten of andere zaden te eten. Maskerdikbekken eten in de zomer vooral rupsen, kevers en andere insecten, in de winter eten ze vooral noten maar ook bessen en zaden. De iiwi gebruikt zijn lange, dunne snavel om bij de nectar in bloemen te komen.
Sociale vogels
Veel vinkachtigen zijn vaak bij soortgenoten te vinden. Sommige soorten vormen losse, kleine groepen, veel andere zijn vaak in grote, hechte zwermen te vinden. De gewone vink vormt losse groepen. Hij is vaak samen met andere vinken op zoek naar voedsel, behalve in het broedseizoen. In het broedseizoen bakenen ze hun territorium goed af. Ook citroenkanaries en zwarte bergvinken vormen kleine groepen. Kepen daarentegen zijn te zien in grote zwermen, meestal bestaande uit een paar honderd exemplaren. In Midden-Europa verzamelen zich soms echter zwermen van vele duizenden of zelfs miljoenen vogels. Ook kneu’s, fraters, sijzen, barmsijzen, putters en groenlingen bewegen zich vaak in zwermen voort. Sijzen en barmsijzen vormen vaak samen groepen.
Nesten
Veel vinkachtigen maken nette nesten waarin ze rond de vijf eieren leggen. De gewone vink bijvoorbeeld bouwt van gras, bladeren, mos en spinnenwebben een mooi kommetje in een struik, tegen de stam van een boom, of hoog in een boom in een takvork. Hierin worden in april of mei vier of vijf eieren gelegd. Kneu’s, fraters, barmsijzen en groenlingen leggen allemaal vier tot zes eieren. Wel zijn er vaak meerdere legsels in één seizoen. Zo legt de kneu er twee of drie, de frater één of twee en de groenling ook. Citroenkanaries leggen één of twee keer vier of vijf eieren. Ze maken van gras en korstmossen een nest hoog in de boom, en vullen dit op met afval van planten. Roodmussen daarentegen bouwen hun nette nestje van gras laag in struiken of jonge bomen. Iiwi’s leggen slechts twee of drie eieren in hun kleine nest van bloembladeren, boomvezels en veertjes. De rode bergvink (Turkije, Iran, Pakistan) gebruikt soms rotsspleten om een nest in te maken, waar vier of vijf eieren in gelegd worden.