De vink, een oer-Hollandse vogel
De vink is een zeer algemene broedvogel in Nederland. Deze vogel broedt in diverse terreintypen. Vooral in de winter is de vink een algemene verschijning in onze tuinen. Bij de voertafel moet u niet alleen op de voertafel kijken, maar voor ook op de grond onder de voertafel. Dat rondscharrelen op de grond om het gemorste voer op te pikken heeft bij de vink duidelijk de voorkeur boven het op de plank voer bemachtigen. De vink wordt ook wel botvink en boekvink genoemd. De zang van de vink wordt ook wel vinkenslag genoemd. Om zijn zang en mooi verenkleed wordt de vink veel als volièrevogel gehouden.
Veldkenmerken
Opvallend bij de vink
(Fringilla coelebs) zijn de witte vleugelstrepen bij zowel de mannetjes als de vrouwtjes. Ook de buitenste staartpennen zijn wit gekleurd. Het mannetje is een kleurrijke verschijning. Het mannetje is overwegend wijnrood met een grijze pet die overgaat in een niet gesloten halsband. In de vleugel zijn naast de witte vleugelstrepen ook nog groene, geel en zwarte gekleurde vleugelpennen te zien. Het vrouwtje en de juvenielen zijn hebben vooral een zacht groenachtig kleed. De lengte is 14 tot 16 cm. De pootjes zijn kort en bruin en de snavel kegelvormig. Het vrouwtje wordt nog wel een verward met het vrouwtje van de huismus. De witte vleugelstrepen ontbreken echter bij de huismus, terwijl bij de vrouwtjesvink de wenkbrouwstreep van de vrouwtjes huismus ontbreekt. In het najaar zijn onder beuken soms grote groepen vinken aan te treffen op zoek naar beukennootjes. Ze zijn dan vaak in gezelschap van kepen.
.
Verspreiding
Europa met uitzondering van de meest noordelijke streken, Noord-Afrika en het Midden Oosten. Ze broeden in West-Europa tot West Siberië en in Noordwest Afrika.
Biotoop
Vinken komen vrijwel overal voor waar ook bomen groeien. Oude loofbossen met open plekken en veel ondergroei van struiken en planten, zijn populair als leefgebied. Maar ook tuinen met wat oude bomen, hagen, struiken en kruidige gewassen zijn in trek bij vinken. In streken waar bijna geen oude bomen voorkomen of geheel ontbreken treft men de vink niet of maar zeer weinig aan.
Broedgedrag
De vink broedt van april tot en met juli. De vink is beslist geen kolonie broeder. Het mannetje kan zijn nest in de broedtijd stevig verdedigen tegen indringers terwijl de mannetjes onderling elkaar ook niet echt verdragen en het kan dan ook zomaar tot schermutselingen komen. Het kunstige nest wordt op variabel hoogten gebouwd in struiken en hagen, in bomen in takvorken of op dikke takken veelal dicht tegen de stam aan. Het wordt inwendig fraai afgewerkt met paardenhaar, wol en veertjes. Van buiten is het afgewerkt met korstmossen. Het legsel bestaat uit 4 tot 6 eieren die in kleur wat kunnen verschillen van wit naar lichtblauw tot grijsrood als basiskleur, met zwart- en roodbruine vlekken en haarlijntjes. Het vrouwtje neemt het broeden voor haar rekening terwijl de man haar voorziet van voedsel. Na 12 tot 14 dagen komen de jongen uit en op een leeftijd van 13 tot 14 dagen verlaten ze het nest. De jongen worden gevoerd met insecten, het hoofdvoedsel van de vinken in de zomer. Naast insecten eten de vinken zaden en zachte delen van planten.
Volièrevogel
De vink wordt gehouden als volièrevogel en er zijn diverse kleurmutanten van gekweekt. Het kweken van de vink is voor kwekers die ervaring hebben met vogels. Ook dient men eerst goed kennis te nemen van de vakliteratuur over het kweken van vinken.