Holenduif, veel over het hoofd gezien
De familie van duiven en tortels tellen maar liefst 289 soorten. In Nederland treffen we er daar maar enkele soorten van aan. De meest bekende is waarschijnlijk de Turkse tortel die in vele tuinen een vaste gast is. Daarnaast kunnen we hier de houtduif veelvuldig aantreffen. Steeds minder algemeen is de tortelduif, ook wel zomertortel genoemd. Talrijker is de holenduif, maar deze soort wordt maar door weinig mensen waargenomen. Het is een weinig opvallende vogel, veel schuwer dan andere duivensoorten en ook een soort die zich ook aanzienlijk rustiger gedraagt dan bijvoorbeeld de houtduif.
Veldkenmerken
De holenduif (Columba oenas) is een vrij kleine duif in vergelijking met de meer bekende houtduif. De houtduif heeft een lengte van ongeveer 41 cm terwijl de holenduif ongeveer 28 tot 32 cm bereikt. Deze vrij kleine duif heeft daarmee net een iets steviger postuur dan de Turkse tortel. In Nederland is de holenduif een standvogel en daarom gedurende het gehele jaar waar te nemen. Verder vallen zijn glanzende groene halsvlekken op waarbij de kenmerkende witte halsvlek, zoals we die zien bij de houtduif, bij de holenduif ontbreekt. Daarnaast heeft de holenduif een diep wijnrode borst. Bij het vliegen zien we dat de holenduif twee minder duidelijke zwarte vleugelstrepen heeft.
Verspreiding
Het verspreidingsgebied van de holenduif bestrijkt Europa, Westelijk Azië en Noord-West-Afrika. In Nederland is de holenduif een standvogel. Er komen hier wel holenduiven uit Noord- en Oost-Europa om te overwinteren. De beschikbaarheid van voedsel speelt hierbij een rol. Naarmate de holenduiven hun broedgebied hebben in koudere streken, heeft men sterker de neiging zuidwaarts te trekken. In 1888 waren er slechts een klein aantal broedparen in Nederland. Voor die tijd waren er slechts enkele waarnemingen in ons land bekend waarvan niet werd vastgesteld dat ze ook tot broeden kwamen. Omstreeks 1950 werd het aantal broedparen nog ver beneden de 20.000 geschat. Eind jaren vijftig en begin jaren zestig volgt er in Nederland en ook de buurlanden een sterke achteruitgang. Het al dan niet opzettelijk vergiftigen van vogels door met chemische middelen behandelde granen was de meest waarschijnlijke oorzaak. Sinds het einde van de jaren 1960 is er sprake van een sterke toename van het aantal holenduiven in Nederland. Waarschijnlijk is de toename een gevolg van het stapsgewijs verminderen van zaadontsmettingsmiddelen in de landbouw. Na het herstel en onstuimige groei van de populatie is ook in het westen van Nederland, waar deze vogel lang ontbrak, de holenduif nu een gewone verschijning geworden. De Nederlandse populatie bedraagt nu ongeveer 60.000 exemplaren.
Biotoop
De holenduif heeft een voorkeur voor kleinschalig agrarisch gebied met akkers en bosjes. Hier kan hij voldoende voedsel vinden waarbij zaden en granen het hoofdmenu vormen. Ook loten, afgevallen bessen en knoppen staan op het menu.
Bron: Ton Ebben Broedbiotoop
De holenduif broedt als enige Nederlandse duif in holen. Daarbij worden konijnenholen, boomholten, knotwilgen, nesten van spechten en nestkasten gebruikt. Ook worden holten in bouwwerken en mergelwanden als nestplaats in gebruik genomen. De holtes worden gevuld met takjes waarop in de regel twee eitjes worden gelegd. Op de Waddeneilanden zijn konijnenholen nestplaatsen waar deze soort veel gebruik van maakt omdat de vos hier ontbreekt. Op andere plaatsen ondervindt de holenduif nestplaatsconcurrentie. Er zijn immers meer soorten die vergelijkbare nestgelegenheden zoeken zoals de kauwen, torenvalken en steenuilen. Over het algemeen is de holenduif een wat ingetogen soort die maar zelden de strijd met deze andere vogels aangaat en de strijd ook weet te winnen. Slechts zo nu en dan is er een paartje dat slaagt en de beconcurreerde broedplaats weet te bemachtigen. De holenduif kent een lang broedseizoen. Vanaf februari/maart, maar de periode dat het meest succesvol jongen worden grootgebracht ligt in de zomer, namelijk in juli en augustus. De nestplaatsconcurrentie van de kauwtjes is dan voorbij omdat de jonge kauwtjes dan zijn uitgevlogen. Maar ook de voedselsituatie is dan veel beter. In die periode is volop voedsel beschikbaar voor de jongen, vooral granen en zaden. Er kunnen tot vier legsels per jaar worden grootgebracht. Er gaan echter veel legsels verloren door rovers van eieren en jonge vogels.