Versnippering van natuurgebieden in Nederland
Versnippering van natuurgebieden is één van de grootste problemen op het gebied van natuurbescherming in Nederland. Doordat de ruimte schaars is in ons land, en er steeds meer wegen en bebouwing bij komt, komen verschillende natuurgebieden steeds geïsoleerder te liggen en vermindert de overlevingskans van soorten aanzienlijk. Hier wordt dieper ingegaan op de oorzaken en mogelijke oplossingen voor deze problematiek.
Versnippering
Versnippering is het geheel van door de mens veroorzaakte processen waardoor de leefgebieden van planten- en diersoorten worden verkleind en in “snippers” uiteenvallen. Het kan plaatsvinden op landschapsniveau en op populatieniveau, waarbij versnippering op populatieniveau vaak volgt op versnippering op landschapsniveau. Wanneer de oorspronkelijke ruimtelijke structuur van het landschap verandert, wordt gesproken van versnippering op landschapsniveau. Het landschap wordt opgesplitst in kleinere deelgebieden, die van elkaar gescheiden worden door de matrix. De matrix is het deel van het gebied dat minder geschikt of totaal ongeschikt is als leefgebied voor een soort. Er wordt gesproken van een zachte matrix wanneer deze nog wel te overbruggen valt door organismen, een matrix die totaal ongeschikt is als leefgebied en niet overgestoken kan worden wordt een harde matrix of barrière genoemd. Voorbeelden hiervan zijn snelwegen en aaneengesloten bebouwing, maar ook een groot stuk grasland tussen twee bossen kan al een harde matrix vormen voor bepaalde soorten, op het gebied van natte natuur vormen sluizen en dergelijke een harde matrix voor vissen, maar ook stukken drooggevallen land tussen wateren vormen een harde matrix voor vissen, die immers niet buiten het water kunnen overleven.
Oorzaken
Er zijn verschillende oorzaken voor versnippering, maar in de meeste gevallen wordt het veroorzaakt door menselijke processen. De
mens heeft steeds meer ruimte nodig om zich in al zijn behoeften te kunnen voorzien, dit heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke landschappen versnipperd raken en in oppervlakte verkleind worden. Zo zijn in het kader van de landbouw bijvoorbeeld veel natuurlijke gebieden ontgonnen, maar ook de aanleg van infrastructuur en stedenbouw hebben voor ingrijpende veranderingen in het landschap gezorgd. Versnippering wordt door vele factoren beïnvloed, die grofweg ingedeeld kunnen worden in twee groepen: omgevingsfactoren en soortspecifieke factoren. De omgevingsfactoren “ruimtelijke samenhang en connectivity” en “weerstand van de matrix” bepalen of een landschap daadwerkelijk versnipperd is. De soortspecifieke factoren bepalen of de versnippering van het landschap effect heeft op de populatie dynamica, hieronder vallen: “mobiliteit”, “verbreidingsafstand”, “niche breedte”, “populatiegrootte”, “oppervlakte van de home range” en “minimumareaal”. Uit onderzoek is gebleken dat soortspecifieke factoren van zeer grote invloed zijn op de mate van versnippering van een soort. Verschillende organismen reageren namelijk zeer uiteenlopend op de versnippering van hun habitat. Dit is sterk soort-specifiek en per soort is de reactie verder onder andere bepaald door het aantal individuen en de lichaamsgrootte van individuen.
Als het landschap versnipperd raakt, leidt dit vaak tot veranderingen in populaties. Soorten zullen zich moeten herverdelen over de resterende leefgebieden, waardoor populaties kunnen worden opgesplitst in ruimtelijk gescheiden subpopulaties. Verder zorgt het ontstaan van een matrix voor verstoring van het dagelijks leefpatroon en voor
verstoring van dispersie (verplaatsing van individuen van een soort, met als doel voortplanting). Versnippering zorgt er in de meeste gevallen dan ook voor dat
de overlevingskansen van een soort op zowel de korte als lange termijn afnemen. Dit omdat de omvang van de habitat afneemt, wat voor een voedseltekort kan zorgen en concurrentie in de hand werkt en omdat de genenuitwisseling met individuen van buiten de populatie afneemt, waardoor de soort minder bestand is tegen extreme omstandigheden. Hierop wordt dieper in de volgende paragraaf.
Eilandtheorie
Deze theorie is oorspronkelijk opgesteld door MacArthur en Wilson (1967) voor eilanden in zee. Deze eilanden werden vanaf het vasteland of een groot eiland (de zogenaamde source) gekoloniseerd. Het aantal soorten op een eiland is volgens deze theorie afhankelijk van een aantal factoren. Zo is de kans op het uitsterven van soorten kleiner bij een toenemende oppervlakte van een eiland. Niet alleen kunnen er meer habitats naast elkaar op het eiland voorkomen en is er minder concurrentie, ook is de kans dat een disperser een klein eiland vindt vanuit de source kleiner dan de kans dat een disperser een groot eiland vindt. Verder is de kans op uitsterven van soorten kleiner naarmate het eiland dichter bij de source ligt, omdat een grotere afstand moeilijker te overbruggen valt door dispersers. Op ieder eiland ontstaat op deze manier een evenwicht tussen extinctie en kolonisatie. Deze theorie is ook toe te passen op gebieden op het vasteland, waar de matrix niet uit water hoeft te bestaan, maar bijvoorbeeld uit een snelweg of bebouwing, en op watersystemen zelf, waarin bijvoorbeeld stuwen en sluizen de matrix vormen.
Metapopulatietheorie
Deze theorie is gebaseerd op de eilandtheorie en vertoond hier ook grote overeenkomsten mee, de metapopulatietheorie richt zich het echter om de levensvatbaarheid van de metapopulatie die verdeeld is in subpopulaties. Tussen de deelpopulaties vindt uitwisseling van individuen plaats, waardoor de overlevingskansen van subpopulaties toenemen. De
metapopulatietheorie past de
eilandtheorie in het klein toe. Er ontstaat binnen een metapopulatie een evenwicht tussen extinctie en kolonisatie van lege deelgebieden vanuit andere deelgebieden. Een populatie kan in een deelgebied uitsterven door toevallige extreme omstandigheden die in de andere deelgebieden niet voorkwamen, of doordat in een deelpopulatie door homozygotie een lethaal allel gefixeerd wordt. Als individuen uit de ene deelpopulatie deel uit gaan maken van een andere populatie en hierdoor deze populatie voor extinctie behoeden, wordt gesproken over het rescue effect. Evenals bij de eilandtheorie het geval was, is herkolonisatie volgens de metapopulatietheorie afhankelijk van de grootte van de deelgebieden en de afstand ertussen. Bij deze theorie worden daar echter nog de remmende werking van de matrix op dispersie, het aantal dispersers en de dispersiecapaciteit van een soort aan toegevoegd. Ook wordt onderkend dat
verbindingszones een belangrijke positieve rol spelen om de levensvatbaarheid van metapopulaties te verbeteren.
Lees verder