Spinnen, vriend of vijand?
Iedere dag en overal komen we ze tegen. Sommige mensen zijn er doodsbang voor, anderen zijn blij dat ze er zijn omdat ze de muggen opeten. Het gaat hier om spinnen, de achtbenige kriebelbeestjes bestaan over de hele wereld. Er zijn oneindig veel soorten, regelmatig worden er nog nieuwe ontdekt. En geen enkele spinnensoort is hetzelfde als de andere. Ze zijn allemaal verschillend wat betreft het jagen, het paren of het broeden.
Het web, voor het vangen van de buit
Onder de spinnensoorten vallen onder andere ook de schorpioenen, hooiwagens en de mijt. De grootste groep bestaat met meer dan 40.000 soorten uit de webspinnen, d.w.z. de spinnen die ook daadwerkelijk spínnen kunnen. Veel van hen vangen met hun net hun prooi. Met behulp van klieren aan hun achterste produceren ze zijde uit proteïnen en daarmee bouwen ze hun val op. Met hun bijna onzichtbare netten kunnen ze vliegende insecten vangen en zo behoren de spinnen, naast de vleermuizen en vogels, tot de grootste vijanden van de insecten.
De gesponnen zijde is relatief gezien bijna vier keer meer belastbaar dan staal en kan tot drie keer de eigen lengte uitgereikt worden. De spinnen zijn in staat draden van verschillende diktes te produceren, dit omdat op iedere plek in het web weer een andere soort draad nodig kan zijn. De basisopbouw en de 'veiligheidsdraden, waar de spin bij gevaar af kan glijden, zijn het dikst. Met hun tastorganen kunnen ze de kleinste beweging in het net waarnemen en de spin registreert het meteen, als er een insect in het web gevlogen is. Ze doodt dan het dier met gif uit de kaken en omhult het met een dunne draad, zodat het niet naar beneden valt.
Jachtspinnen of op de loer liggende spinnen
De spinnen, die geen net bouwen, kunnen eigenlijk in twee groepen onderverdeeld worden: jachtspinnen en spinnen die op de loer liggen. Tot de actieve jachtspinnen behoort ook de familie van de springspinnen, die hun buit van huismuren of van de grond bespringen. Om het slachtoffer te herkennen, gebruikt deze spin zijn reukzin en ogen. Springspinnen kunnen tot 30 cm. springen, dat is 30 tot 100 keer zoveel dan hun eigen lichaamsgrootte. Bij mensen zou dat betekenen dat een mens met één sprong een heel voetbalveld over kan springen.
Spinnen die hun prooi beloeren, zijn o.a. de krabspinnen. Ze loert op haar slachtoffer en slaat dan opeens vanuit een hinderlaag toe. Hoewel deze spin geen web bouwt, heeft ze wel klieren, die ze inzet om haar buit ineen te snoeren. Dit voedselpakketje maakt ze dan vast onderdaan de bloem, die ze bewoont. Met deze verzameling van voedsel kan ze in ieder geval een paar dagen overleven, zonder dat ze wat vangt.
Paren
De manieren van paren zijn bij spinnen net zo veelzijdig als de manieren om eten te vangen. Zo brengen sommige spinnenmannetjes een bruidsgeschenk mee als ze willen paren. Op zoek naar een vrouwtje draagt hij ingesponnen insecten met zich mee. Als de zoektocht erg lang duurt, zal hij zelf ook wat van zijn bruidsschat eten. Zodra er echter een vrouwtje in zicht is, biedt het mannetje onmiddellijk zijn cadeau aan. Als het vrouwtje het aanneemt, toont ze daarmee aan dat ze bereid is om te paren.
Bij de wolfspin ruikt het mannetje een vrouwtje al op een meter afstand. Als hij de draden van haar web heeft ontdekt, vibreert hij met zijn achterlijf tegen de draden aan. Dan volgt er een soort dans met ronddraaiende bewegingen. Als hij even pauze houdt, beantwoordt het vrouwtje met kloppen tegen haar web. Dan bewegen ze beiden, op een zekere afstand van elkaar en het mannetje zal weer beginnen te dansen. Dit gaat zo door, totdat beide dieren elkaar aanraken. Het vrouwtje raakt het mannetje het eerst aan.
De dikke huisspinnen paren weer op een heel andere manier. Bij hen dient het web als toneel voor het paren. Het mannetje trekt het web uit uit elkaar en weeft daar zelf weer nieuwe stukken in. Deze manier van communiceren zorgt ervoor dat de beide spinnen uiteindelijk bij elkaar tercht komen.
Eieren leggen en uitbroeden
Als het vrouwtje bevrucht is, draagt ze de eieren meestal in een zelf gesponnen cocon met zich mee. Als de jongen dan uitkomen, zien ze er al net zo uit als hun ouders, alleen kleiner. Tot het eerste vervellen dragen ze de eischaal nog met zich mee.
Wespenspinnen leggen hun eieren eind augustus in bruine, ronde cocons, die heel stevig zijn. Zodra het 'broedhol' klaar is, perst het vrouwtje er een paar honderd eieren in en maakt weer een nieuwe cocon daaromheen. De eieren zijn dan goed beschermt tegen vijanden, winterse kou of uitdroging. De moeder sterft in de koude wintermaanden. Als het dan weer warmer wordt, komen de jonge spinnen uit de eieren en ontwikkelen zich snel tot volwassen dieren.
In tegenstelling tot de ze sin broedt dus de wolfspin duidelijk. De jonge diertjes worden geholpen door hun moeder. Zo bijt ze de cocon door, zodat de jongen makkelijker uit kunnen komen. Tot ongeveer 100 jonge dieren klimmen op de rug van hun moeder en houden zich aan haar haren vast. Daar scheiden ze zich van de eidooier en genieten optimale bescherming. Ongeveer acht dagen draagt de wolfspin-moeder haar jongen rond, ze jaagt in deze tijd ook niet.