De gerbil; oorsprong en geschiedenis
De gerbil is een leuk, vrolijk en nieuwsgierig beestje. Als je er eenmaal een gezien hebt, dan wil je er alles over weten. Lees hier meer over de achtergrond van gerbil.
De gerbil wordt ook wel woestijnrat of renmuis genoemd. De meest bekende gerbilsoort is de Mongoolse Gerbil of Meriones Unquiculatus. De latijnse naam betekent zoveel als geklauwde woestijnmuis.
In het wild komt de gerbil voor in de dorre streken van oost-europa en in de woestijnen, savannes en steppen van azie en afrika.
De eerste europeaan die de gerbil ontdekte was de franse missionaris en naturalist pater Amand David. Deze pater is beter bekend van het Pater David Hert dat hij ook ontdekte en de Chinese Reuzepanda. Pater David was op een verzamelexpeditie in Mongolie toen hij de mongoolse gerbil er ontdekte. Hij nam een aantal exemplaren mee terug naar Frankrijk. Het woord Meriones in de naam van de gerbil is tevens het griekse woord voor een krijger met grote slagtanden op zijn helm. Waarschijnlijk deed de gerbil daaraan denken.
Het tam maken van gerbils gebeurde voor het eerst in 1935 door de japanse zooloog prof. Kasuga. Hij hield 20 paartjes in een kolonie in zijn onderzoeksinstituut. In de jaren 40 begon hij een tweede kolonie met vier fokpaartjes en enkele jonge gerbils. Uit deze paartjes stammen alle tamme gerbils in Europa en Amerika, waar hij ze heen exporteerde. In Europa werden de eerste tamme gerbils ingevoerd in 1964, toen er 12 paartjes naar Engeland verhuisden.
In het wild leven gerbils in grote familiegroepen in een ondergronds tunnelsysteem. De tunnels kunnen tot 1.5 meter diep de grond in lopen en een totaaloppervlak van 12 m2 hebben. In dit tunnelsysteem zitten nestkamers waar de jongen geboren en verzorgd worden. De nestkamers hebben een doorsnede van ongeveer 20 cm. Ook zijn er voorraadkamers die ook een doorsnede van 20 cm hebben. Hier slaan de gerbils hun voedsel op, zoals zaden en ander gedroogd voedsel.
Onder de grond is de temperatuur meer constant dan boven de grond. Dit is prettiger voor de gerbil. In de tunnels bespaart de gerbil het verlies van lichaamsvocht, doordat de tunnels vochtig van binnen zijn. In de woestijn en in dorre gebieden, waar de gerbil leeft, is het belangrijk zoveel mogelijk vocht vast te houden in het lichaam. Gerbils transpireren dan ook niet en hun urine is zeer geconcentreerd. Hun uitwerpselen zijn zeer vast. Door deze eigenschappen geeft de gerbil weinig geur af.
De gerbil heeft een staart die helpt bij het evenwicht bij het rennen en springen. Er bestaan ook gerbils die een vetreserve in hun staart hebben.
De wildkleur van de gerbil is zandbruin met een dikke en pluizige vacht. Deze dikke vacht hebben ze nodig voor de koude nachten in mongolie. De meeste tamme gerbil hebben ook nu nog de wildkleur.
Gerbils zijn de hele dag, gedurende korte periodes actief. Het zijn geen nachtdieren zoals hamsters. Een mannetje wordt ongeveer 130 gram zwaar. Een vrouwtje ongeveer 70 gram. Gerbils worden gemiddeld 3 jaar oud, maar soms ook ouder. Gerbils houden geen winterslaap, maar slapen juist veel bij hoge temperaturen.
Gerbils maken vrijwel geen lawaai. Ze roffelen met hun poten op de grond als er gevaar dreigt. De mannetjes roffelen ook in de paringstijd in de holen.