Van ratachtige insecteneter naar mensaap
Willen we de ontwikkelingslijn naar de mensaap kunnen volgen, dan moeten we eerst iets te weten zien te komen over de voortbeweging van de primaten. Immers de eerste aanwijzing voor de hominide evolutie kon worden gevonden aan de hand van de verschillende manieren waarop primaten zich in bomen verplaatsten.
Ratachtige insecteneters
Omstreeks 75 miljoen jaar geleden klommen kleine ratachtige insecteneters van de grond de bomen in. Zij bewogen zich ongeveer op de manier van de huidige eekhoorns. Maar onder die exemplaren van deze groep dieren, die zouden veranderen in primaten, voltrok zich een vrij snelle evolutie. Bij hen werden klauwen tot handen met vingers, geschikt om mee te grijpen. Enkele groepen ontwikkelden een manier van voortbewegen, die gebaseerd was op een langzame maar zekere '
vierhandige' beweging. Een beweging die werd gekenmerkt door een
ijzeren greep, waarvan de kracht buiten alle verhouding was met de grootte van het dier. Huidige potto's bewegen zich nog op deze manier, evenals de plompe lori's. Beide groepen hebben sterke handen.
De potto
Dit dier is een Afrikaanse halfaap met een wollige vacht. Hij is 's nachts het actiefst. Heel langzaam en weloverwogen klautert de potto langs takken. Hij is enorm sterk voor zijn grootte en heeft een handgreep als een bankschroef. De duim is zeer beweegbaar en aan elke voet heeft hij een 'toiletnagel' overgehouden voor de verzorging. Alle andere nagels zijn plat geworden.
Springen en vastklemmen
Een andere manier van voortbewegen was springen en vastklemmen. Sommige vroege halfapen waren erg goede springers. Zij hadden lange poten (in verhouding even lang als die van kangoeroes) en erg korte armen. De meeste waren bijzonder klein. Enkele van de overlevende soorten zijn dat nog steeds. Het spookdiertje van de Philppijnen bijvoorbeeld is niet groter dan een jong poesje, een kitten.
Het spookdier
Het spookdier is een halfaap en een van de eerste primaten die evolueerde uit een diertje dat sterk leek op de huidige toepaja's. Spookdieren komen nu alleen nog in Zuidoost-Azië voor. Het zijn kleine nachtdieren die insecten en hagedissen eten. Ze hebben bovenmaatse, kangoeroeachtige achterpoten en vier 'handen' om mee te grijpen. Ze komen springend en grijpend vooruit.
Toepaja's
De toepaja's die nu in Zuidoost-Azië leven, lijken op de kleine, insectenetende, ratachtige dieren die worden beschouwd als de voorouders van alle primaten. Het zijn echte viervoeters, met klauwen aan hun poten in plaats van de platte nagels van de andere, meer geëvolueerde primaten.
Aantal halfapen groter in lengte
Na verloop van tijd werd een aantal halfapen groter. Het is nooit duidelijk geworden waarom dat precies gebeurde. We weten alleen dat er bij alle soorten, krachten aan het werk waren die de selectie van grotere individuen bevorderden, wanneer klein zijn geen voordelen opleverde. De voordelen van een grotere lengte zijn:
- grotere, agressievere mannetjes hebben een punt voor op kleinere bij de strijd om vrouwtjes;
- een groter formaat kan een dier(zoals de kleine halfaap) beschermen tegen aanvallen van bepaalde kleine slangen of roofvogels die niet sterk genoeg zijn om een grotere prooi te vangen.
Opmerking
In feite zou een slang of roofvogel de evolutie van grotere dieren in een groep kunnen stimuleren door een onevenredig groot aantal kleinere exemplaren te doden en ze zo uit het voortplantingsmateriaal te elimineren.
Optimale grootte
Vergroting van afmeting kan moeilijkheden met zich meebrengen. Het is niet zo gemakkelijk om een groot lichaam te verbergen. Minder eenvoudig in ieder geval dan een klein lichaam. Een groot lijf heeft ook meer voedsel nodig. Als het voedsel bestaat uit vruchten of zachte blaadjes en scheuten aan de uiteinden van takken, dan zal op een zeker moment het voordeel van het groter zijn niet langer opwegen tegen het nadeel van de onbereikbaarheid van de uiteinden van de takken, waar het beste voedsel te vinden is.
Kortom:
Er is een optimale grootte voor elke manier van levensonderhoud. Als de druk achter de selectie op een groter formaat sterk genoeg is, kan de manier van levensonderhoud zich veranderen. Een springer kan dan een grijper worden, met langere armen.
Verschijnen van grotere primaten
Onder boven vermelde invloeden begonnen in het Oligoceen (ongeveer 40 miljoen jaar geleden) grotere, zwaardere, handiger primaten met langere armen te verschijnen. Ook de voedselkeuze begon te veranderen. In overeenstemming daarmee kozen zij verschillende delen van dezelfde boom. Enkele van deze langarmige primaten werden viervoeters en bewogen zich gemakkelijk langs de takken op alle vier hun poten. Deze primaten waren de apen. Andere (met nog langere armen) ontwikkelden zich meer in de richting van reiken, klimmen, hangen en zwaaien. Dat waren de mensapen.