De Agapornis Roseicollis
De roseicollis wordt beschouwd als de overgangsvorm tussen de agaporniden van de seksueel dimorfische groep en de agaporniden met de witte oogring. Bij deze soort is er ook geen uiterlijk verschil meer tussen de twee geslachten.
Agaporniden eens van naderbij bekeken
Om het onderscheid te kunnen maken tussen man en pop heeft elk zo zijn eigen manier. Zo ken ik mensen die aan de vorm van de bek of aan de bouw van het hoofd kunnen zien of ze met een man of pop te maken hebben. Ik ken er zelfs die pendelen boven de vogels, en dan is er nog de bekkentest. Bij deze test wordt met de wijsvinger het bekken afgetast. Bij volwassen exemplaren is het bekken bij popen veel wijder dan bij de mannetjes. Let op: deze manier is nooit 100% betrouwbaar, maar kan toch al een goede indicatie geven. Enige voorwaarde is dat de vogels dan minstens broedrijp moeten zijn. Lukt dat niet, dan kunt u steeds het volgende truckje toepassen: plaats een aantal onverwante vogels bijeen en geef voldoende nestkasten ter beschikking. Na verloop van tijd zullen de gevormde paartjes zich s'nachts terugtrekken in het broedhok om te slapen. Dan is het een koud kunstje om in het donker de nestkast te sluiten en de vogels eruit te nemen om ze apart in een breodkooi onder te brengen.
Men kan ook alle vogels in een ruime kooi plaatsen en wanneer een koppeltje veel met elkaar optrekt, kan men met de plantenspuit het paartje natspuiten en uitvangen. Dit gaat uiteraard moeilijker, Wanneer een bepaalde lijnteelt of mutatiekweek gepland wordt en wij de koppeltjes op basis daarvan willen samenstellen. Dan hebben we enkel zekerheid wanneer het geslacht van de vogel bepaald kan worden door het feit dat de vogel uit een bepaalde geslachtsgebonden mutatie komt. Als dat niet het geval is, zijn we enkel zeker als er eieren komen en deze bevrucht zijn.
Even historisch
De roseicollis werd reeds in 1793 ontdekt. Eerst dacht men dat men met een ondersoort van de pullaria te maken had, maar in 1817 werden ze als een aparte soort erkend. Er is ook een ondersoort, de Agapornis roseicollis Catumbella. Deze werd pas in 1955 erkend en beschreven
Beschrijving
De rosecollis is ongeveer 15 cm groot en overwegend groen. Het masker is op het voorhoofd donkerrood van kleur, geleidelijk overgaand tot dieproze onder de snavel. De stuit is blauw. De snavel is hoornkleurig, de poten grijs en de nagels zijn donkergrijs tot zwart. De ondersoort, Agapornis roseicollis catumbella, is iets kleiner van formaat, wat intenser van kleur en heeft een licht oranje snavel, voor het overige is hij gelijk aan de nominaatvorm.
Leefomgeving
De roseicollis vindt zijn oorsprong in het zuidwesten van Afrika. Daar leven ze in groepen van 20 á 30 vogels. Meestal broeden ze in verlaten weversnesten. Deze wevers maken gemeenschapsnesten met daarin tientallen, soms meer dan honderd, broedkamers. De roseicollis schrikt er niet voor terug de wevers te verdrijven en ook een deel van de broedkamers in te palmen. In deze nesten dragen de roseicollis geen nieuw nestmateriaal meer aan. Dat doen ze wel wanneer ze gebruik maken van holten in bomen of gebouwen. De manier van nestmateriaal aandragen is uniek voor de roseicollis. De pop steekt reepjes schors of takjes tussen de bevedering van de stuit en het bovenstaartdek. Eigenaardig genoeg wordt het materiaal dat onderweg op de grond valt, verder onaangeroerd gelaten.
In gevangenschap is de roseicollis één van de soorten die gemakkelijk tot broeden overgaat en dat heeft hem tot één van de populairste agaparnidensoorten gemaakt. Meestal zijn ze paarsgewijs gehuisvest in broedkooien. De ideale nestkast is zo'n 25 cm lang, 15 cm hoog, en 15 cm breed. Daarin wordt door de pop in enkele dagen tijd een bolvormig nest inelkaar geknutseld. Ideaal daarvoor zijn de bekende wilgentakken. Deze vinden we gemakkelijk terug langs weiden en bossen en de takken die we mee naar huis nemen, kunnen we lang vers houden door ze simpelweg in een emmer water te plaatsen. Om de andere dag wordt er dan een ei gelegd. Deze zijn zoals bij alle andere agaporniden wit van kleur. De aanwezige lectuur maakt melding van een broedduur van 21 dagen en het broeden zou starten bij het tweede ei. Maar de ervaring heeft geleerd dat niet elke pop na het tweede ei begint te broeden. Er zijn er bij die pas na het 3de en ja zelfs pas nahet 4de ei beginnen met broeden. Als we daar dan een kleine 21 dagen broedduur bij optellen komen we al gauw aan 26 dagen.
Bij de geboorte hebben de wildvorm roseicollis een oranje nestdons. Problemen bij het broeden bij agaporniden zijn dikwijls de "dood in de dop", het afsterven van de jongen in het ei. Eén van de oorzaken kan de luchtvochtigheid zijn; ideaal is een luchtvochtigheid van ongeveer 65% en een temperatuur van +/- 18 graden. Aangeraden wordt bij een lagere luchtvochtigheid de omgeving van het nest regelmatig te bevochtigen, dat kan doormiddel van een natte spons op het nestkast te leggen of te benevelen met de plantenspuit.
Mutaties
De roseicollis is de agapornidensoort waarbij ondertussen de meeste mutaties zijn opgetreden. Naast de donkerfactoren en de violetfactor zijn er nog:
- zeegroen,
- ino,
- oranjemasker,
- bleekmasker,
- pastel gezoomd,
- overgoten,
- fallow type 1,
- fallow type 2,
- cinnamon,
- isabel,
- rozemasker,
- gele zwartoog,
- recessief bont,
- dominant bont
- en als laatste de opaline mutatie.