De evolutie van het paard
Van de kleine primitieve voorouder van zo'n 55 miljoen jaar geleden tot het sportpaard dat je vandaag de dag kan bewonderen in de paardensport, het is een hele evolutie geweest. Maar wat is er allemaal verandert en aangepast in die 55 miljoen jaar?
Eohippus
De kleine primitieve voorouder waarvan alle huidige paardenrassen afstammen. Hij leefde gedurende het Eoceen langs waterlopen en moerassen in Noord-Amerika. Hij was slechts 30 - 40 cm hoog, 4-5 tenig en had een achterhand die langer was dan de voorhand (zoals bij bvb hazen). De ledematen waren op lopen en springen afgestemd; de voorbenen waren meestal 4-tenig, de achterbenen 5-tenig (3 normale en 2 bijkomende onderontwikkelde tenen). Hij was een bladeter met een daaraan aangepast gebit: tanden met een kleine kroon. De Eohippus had onderontwikkelde hersenen en een beperkte levensduur. Eohippus wordt ook Hyracotherium genoemd.
Mesohippus en Miohippus
Tijdens het Oligoceen (zo'n 30 miljoen jaar geleden) ontwikkelde zich in Noord-Amerika de Mesohippus en daarna de Miohippus, onderverdeeld in een 30-tal ondersoorten. Door de verlenging van de uiteinden (distale gedeelten) van de ledematen was de Mesohippus een 70 - 80 cm groot. Hij was ook 3-tenig met de middelste teen als best ontwikkelde teen.
Miohippus was nog iets groter.
Tijdens het Mioceen
Tijdens het Mioceen werd het klimaat milder en ontwikkelden er meer graslanden. De "paarden" pasten zich aan:
- Ze evolueerden van bladeters naar graseters. Hierdoor werd de tandkroon veel groter en werd omgeven door glazuur ter bescherming. De kaken werden langer en de kaakgewrichten lieten zijwaartse kauwbewegingen toe
- De ogen schoven achter- en zijwaarts in de schedel op.
- De ledematen werden langer en ze steunden nog enkel op de middelste teen; de 2 buitenste tenen werden progressief herleid tot rudimentaire overblijfselen die men tot op vandaag kan aantreffen (de 2 griffelbeentjes op de achterzijde van de pijp en 2 sesamsbeentjes daaronder). Door aaneengroeien van naast elkaar gelegen lange beenderen aan zowel voorste als achterste ledematen, werden zijwaartse bewegingen sterk bemoeilijkt en waren de dieren vooral aangewezen op voorwaarste bewegingen. Ook het vasthouden van voorwerpen (zoals kat,...) is niet meer mogelijk.
In het Mioceen kwamen 3 hoofdsoorten voor:
- Parahippus: op de hoogvlakten
- Meryhippus: in steppen en woestijnen
- Pliohippus: het laatste echt 3-tenig exemplaar in de overgangsperiode Mioceen-Plioceen.
Pliohippus migreerde vanuit Noord-Amerika naar Noordoost- en Centraal-Azië en Europa via de Beringstraat tussen de continenten (dit was toen nog een landbrug). Hij is 1m40 groot en vertoont al gelijkenissen met de huidige oerwildpaarden.
Ongeveer 3 miljoen jaar geleden verschijnt de Plesihippus als overgang.
Equus ferus
Ongeveer 1 miljoen jaar geleden, tijdens het IJstijdperk, ontwikkelt zich Equus ferus, het tegenwoordig graslandpaard. Het was ongeveer 1m20 groot. Door de verminderde voedselvoorziening en de ijzige kou sterven 7 Equus soorten uit.
Conclusie
Het paard evolueerde in die 55 miljoen jaar tot een soort die gespecialiseerd is in snelle verplaatsingsbewegingen waardoor hij relatief lang uit de klauwen van zijn predatoren bleef. In uiteenlopende werelddelen onderging het paard op verschillende tijdstippen wijzigingen, door zijn grote aanpassingsvermogen aan een grote verscheidenheid in reliëf, klimaat, bodemvruchtbaarheid en ruwvoedervoorziening. Het heeft zich uitgebreid in sterk verschillende gebieden zoals: steppe, woestijn, toendra, woudgebied, waardoor een grote heterogeniteit van typen werd opgewekt.