Natuur in Nederland, herstel en afbraak
Het Wereld Natuur Fonds heeft in 2015 een zeer gedetailleerd en gedegen rapport het licht laten zien met als titel Natuur in Nederland. De natuur heeft zich na 1990 licht hersteld is de globale conclusie. Maar deze voorzichtige conclusie is in het geheel nog geen reden tot optimisme. De vooruitgang die geconstateerd wordt betreft namelijk vooral diersoorten die leven in de open Noordzee, zoet water en moerassen. Maar in veel andere leefgebieden is de situatie helemaal niet rooskleurig.
1990 als referentiejaar
In Nederland zijn zeer veel waarnemingen van allerlei diersoorten op een systematische wijze door gespecialiseerde soortenorganisaties vastgelegd. Het referentiejaar 1990 is gekozen omdat sinds die tijd voldoende gegevens beschikbaar zijn. Daarbij moet dan wel goed bedacht worden dat vóór 1990 verreweg de meeste biodiversiteit al verloren is gegaan. In het rapport wordt onder meer verwezen naar de natuurboeken rond 1900 waarin heidevelden vol korhoenders beschreven worden of natte weilanden met kemphanen en wolken vlinders. Of de rivieren met zalm en steur en de Noordzee met uitgestrekte oesterbanken. Na 1900 is er heel veel verloren gegaan door de industrialisering en vooral door de modernisering in de landbouw. Veel soorten die in 1900 algemeen voorkwamen zijn nu zeldzaam of zelfs geheel verdwenen.
Dieren op het land
“De omvang van populaties van diersoorten die vooral op het land leven, is sinds 1990 gemiddeld stabiel gebleven”, aldus het rapport. Ook de soorten op de Rode Lijst, een lijst van bedreigde diersoorten, liet zien dat tot 2005 de situatie voor deze slechter werd, maar daarna stopt de achteruitgang en liet zelfs een licht herstel zien. De aantallen van soorten die overal kunnen leven namen gemiddeld gematigd toe en lijken zich te stabiliseren. Deze soorten die niet aan een specifiek leefgebied gebonden zijn compenseren de specialisten in deze leefgebieden die daar in aantallen afnemen. Daardoor kan een grotere eenvormigheid gaan ontstaan. Bij de vogels zien we al dat de broedvogelpopulaties overal in Nederland steeds meer op elkaar gaan lijken. De soortensamenstelling verandert ook door de klimaatverandering. Koudeminnende soorten gaan inmiddels in aantal achteruit en de warmteminnende soorten nemen toe. Sinds 1900 is de gemiddelde temperatuur met 1,5 °C over het gehele jaar gestegen. Daarbij werden vooral de lente en de zomer warmer. Er zijn soorten bij die daarop reageren door hun leefgebied te verschuiven. De trend van de stijging van de gemiddelde temperatuur zet nog steeds door. Er zijn bij de dieren op het land verschillen in de leefgebieden die we kunnen onderscheiden. De meest kenmerkende verschillen uit de rapportage laten zich als volgt schetsen.
Natuurgebieden
In de op het land gelegen natuurgebieden is sinds 1990 de omvang van de dierenpopulaties gemiddeld afgenomen met 30%. In bossen was er sprake van stabiliteit in open terreinen zoals heiden, duinen en niet-agrarische graslanden nam de omvang van de dierenpopulaties af met 50% maar lijken zich daarna te stabiliseren. Het is vooral de verdroging van de natuurgebieden die planten en diersoorten treft zoals vlindersoorten in bossen en duinen.
De open natuurgebieden worden getroffen door verzuring waardoor deze gebieden dichtgroeien met grassen. Daar waar vee wordt ingezet tegen vergrassing helpt dat wel, maar de oorspronkelijke typische diersoorten van de duinen keren maar nauwelijks of helemaal niet terug. Zo dreigen definitief vogel- reptielen- en vlindersoortensoorten uit deze oorspronkelijke leefgebieden te verdwijnen. Vooral in kleinere versnipperde gebieden zijn de populaties klein waardoor inteelt dreigt. Zo zijn voor de Heivlinder en de reptielen deze kleinere leefgebieden om te overleven risicovol.
Agrarisch landschap
Het agrarisch landschap, maar liefst 70% van het Nederlands landoppervlak, staat er allerbelabberdst voor. De omvang van de populaties van diersoorten nam hier tussen 1990 en 2013 maar liefst met 40% af! De situatie was hier voor 1990 al heel slecht, maar het kan blijkbaar nog slechter. Kleinschalige extensieve landbouw verdwijnt bijna overal alsook de overhoekjes en randen met meer kruidachtige gewassen en daarmee ook nectar en waardplanten, schuilplaatsen en nestgelegenheid. Er is sprake van vermesting en verdroging, vroeg gemaaid grasland. Het is een monocultuur geworden die behandeld wordt met bestrijdingsmiddelen. Het zijn vooral de dagvlinders als de vogels die hier het slachtoffer van worden.
Bebouwde kom, stad en dorp
In Nederland beslaat de oppervlakte bebouwde kom 15% van de landoppervlakte. Tussen 1990 en 2013 zijn de dierenpopulaties hier met 30% afgenomen. De bebouwing wordt steeds dichter en nestplaatsen voor vogels gaan verloren bij renovaties door isolatie en sneldekpannen. Huizenbroeders als spreeuw en huismus gaan daardoor achteruit. Steeds meer huizenbezitters vervangen hun tuin door tegels of stenen (verstening). De plantsoenen worden aangeharkt en braakliggende hoekjes met onkruid verdwijnen en daarmee ook voedsel voor vogels en waardplanten voor vlinders. Veel gemeenten onderhouden hun openbaar groen met agressieve bestrijdingsmiddelen. Ondanks dat er steeds meer aandacht komt voor de stad als biotoop en ook voor groen in de stad profiteren de dierenpopulaties daar niet van.
Dieren in zoet water en moerassen
In zoet water en moerassen is sinds 1990 de populatiegrootte van diersoorten met 40% toegenomen. Aan deze onstuimige groei is een einde gekomen, de populaties lijken stabiel te blijven. Ook met de Rode Lijstsoorten in dit biotoop is het veel beter gegaan. Terwijl juist in de periode na 1900 en 1990 er juist sprake was van een grote afname zien we nu dat de ontwikkelingen na 1990 veel beter zijn dan die op het land. Sinds 1990 waren de zoetwatervissen stabiel en de libellen gingen vooruit en zijn sinds 2003 stabiel. De otter, meervleermuis en watervleermuis boekten vooruitgang. Ook de broedvogels van moerassen namen toe. De amfibieën namen eveneens toe, maar sinds 2008 is er sprake van een afname die vrijwel geheel te wijten is aan de vuursalamander die nagenoeg is verdwenen. Oorzaak voor de sterke achteruitgang van de vuursalamander is een schimmelziekte waartegen deze dieren (nog) geen resistentie hebben ontwikkeld. Ook de rugstreeppad gaat de afgelopen jaren wat achteruit. De andere amfibieën namen in aantal toe of bleven stabiel. De waterkwaliteit is beter geworden en daar profiteerden de vissen van die aan schoon water gebonden zijn. Deze soorten zijn voorruit gegaan terwijl soorten die vervuiling beter kunnen verdragen wat achteruit zijn gegaan. Beide groepen lijken zich te stabiliseren.
Dieren in de Noordzee
In de gehele Noordzee lieten de populaties van dieren tussen 1990 en 2003 een gemiddelde stijging van 25% zien. Na 2003 is sprake van een gemiddelde stabiliteit. De hier gesignaleerde toename is gevolgd op een sterke achteruitgang die al voor 1900 begon.
Dankzij een verbeterde waterkwaliteit en maatregelen tegen verstoring neemt de gewone zeehond in aantallen toe. Aan deze populatie wordt ook een bijdrage geleverd door immigratie vanuit de gebieden in Duitsland en Denemarken. Ook de grijze zeehond floreert, mede omdat vanuit de Britse eilanden dieren zich mengen met de populatie die hier verblijft. Ook bruinvissen worden steeds meer gezien. De veronderstelling is dat de populatie vanuit der noordelijke Noordzee naar het zuiden trekt bij gebrek aan voedsel in de noordelijke Noordzee.
In de vorige eeuw is er sprake geweest van overbevissing. Rond 1970 was er een piek waarbij de visstanden toen een dieptepunt bereikten. Maar het waren niet alleen de commercieel belangrijke vissoorten die te lijden hadden onder de overbevissing, ook de niet-commerciële vissoorten hadden onder deze overbevissing te lijden zoals de haaien en roggen. Maar niet alle ontwikkelingen van de vispopulaties zijn een gevolg van de visserij. Ook hier moet een relatie worden gelegd met de klimaatverandering. Het water in de Noordzee wordt warmer en daardoor komen ook warmteminnende vissoorten deze kant op zoals de ansjovis, pieterman en schurftvis.
Aanbevelingen
Regelgeving
Het herstel zoals dat in dit rapport gesignaleerd wordt, heeft zeker nog geen sterke basis. Het wordt pril en kwetsbaar genoemd. Voor het herstel is volgens de auteurs vooral de Europese regelgeving verantwoordelijk. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn hebben daar zeker aan bijgedragen. Maar uit een rapport van de Europese Commissie
State of nature in the EU uit 2015 blijkt dat Nederland daar ook niet echt voortvarend en met overtuiging werk van heeft gemaakt. Een van de conclusies is dat in Europa maar liefst één op de drie vogelsoorten wordt bedreigd. Ook hier wordt de intensieve landbouw als belangrijkste oorzaak voor de achteruitgang van de vogelsoorten aangewezen.
Het rapport van het Wereld Natuur Fonds wijst als positief punt ook op de Ecologische Hoofdstructuur die in Nederland in 1990 als beleidsdoel werd geformuleerd, deze zou een verbinding moeten gaan vormen tussen de natuurgebieden in Nederland. Maar ook daar valt nog best iets op af te dingen. Onder het kabinet Rutte I was het staatssecretaris Bleker die maar liefst 60% op natuurbeleid bezuinigde en de verbindingszones tussen de natuurgebieden schrapte. Ook de uitvoerende dienst, Staatsbosbeheer, kreeg bezuinigingen over zich heen waardoor onderhoud nauwelijks nog gepleegd kon worden. Onder het kabinet Rutte II zijn de scherpe kanten van deze bezuiniging weer voor een belangrijk deel teruggedraaid.
Geen integraalbeleidskader
Het rapport stelt terecht dat met ‘een streng en helder wettelijke kader als basis, geïnvesteerd kan worden om de milieukwaliteit weer op orde te brengen, natuurgebieden vergroten en verbinden en een structureel beheer voeren en bijsturen op basis van monitoring’. Daarbij is een integrale aanpak op beleidsterreinen die aanpalend zijn onmisbaar. Hierbij moet gedacht worden aan de beleidsterreinen als landbouw, waterkwaliteit en waterveiligheid en de visserij. Terecht wordt in het rapport geconcludeerd dat slechts alleen als deze sectoren meewerken een natuurbeleid effectief kan zijn. Het beleid moet verder worden vastgelegd in wet en regelgeving en ook daadwerkelijk worden gehandhaafd.
Terwijl de soorten in het agrarisch landschap blijven afnemen en ook de natuurgebieden sterk onder de landbouw activiteiten leiden door de verzuring, wordt nog steeds beleidsruimte gegeven aan agrarische bedrijven die verder intensiveren en uitbreiden. Ook het nieuwe stikstofbeleid lijkt geen enkele oplossing te bieden om de neergaande trend op het agrarisch landschap en de natuurgebieden te kunnen keren. Zolang als de intensieve grootschalige landbouw blijft domineren en zelfs blijft groeien, zullen de populaties in deze gebieden verder blijven afnemen. Zolang als de intensieve grootschalige landbouw niet vervangen wordt door een duurzame landbouw zullen de soorten op het boerenland en natuurgebieden alleen nog maar verder blijven afnemen en vele soorten zullen zelfs helemaal uit ons landschap verdwijnen.
Toekomst
Hoewel er goede beleidsvoornemens zijn, moeten deze ook worden gemaakt. Zo moeten bijvoorbeeld de Europese richtlijnen ook met overtuiging worden nageleefd en uitgevoerd. En zoals eerder aangegeven kan het zo niet verder met de steeds verder intensiverende landbouw. De keuze om natuurbeheer bij het ministerie van Economische Zaken onder te brengen is ook een ongelukkige. Natuurbeheer samen met landbouw en economische zaken binnen één ministerie is bijna een onmogelijke opgave. Er was een tijd dat Pieter Winsemius het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in het eerste kabinet Lubbers mocht leiden. Deze VVD minister keek niet alleen naar de belangen van de economie, maar wist belangrijke milieuwetgeving tot stand te brengen zoals de milieueffectrapportage. Zolang als in Nederland het ministerie van Economische Zaken en Landbouw zich moeten bekommeren over onze natuur, moeten we vrezen dat de natuur een ondergeschoven kindje zal blijven.