Zoogdieren: roofdieren in zee
Eén van de ordes binnen de zoogdieren is die van de roofdieren. Dit is een diverse groep waartoe een groot aantal verschillende soorten behoort. Een klein aantal hiervan leeft in de zee. Hierbij gaat het om drie families: zeehonden, walrussen en oorrobben. Alledrie leven ze deels in het water en deels op land. Ze zijn in wateren dicht bij kusten te vinden en jagen hier op allerlei dieren.
Wat zijn zeeroofdieren?
Zeeroofdieren behoren binnen de zoogdieren tot de orde van roofdieren, samen met allerlei roofdieren die op het land leven. Er zijn drie families van roofdieren die in de zee leven. Dit zijn zeehonden, oorrobben en walrussen. Dat het zeedieren zijn, betekent niet dat ze altijd in het water te vinden zijn. Ze komen op het land om te rusten en om zich voort te planten, bijvoorbeeld op rotsige kusten of op stukken drijvend ijs. In tegenstelling tot veel walvissen en dolfijnen (eveneens zoogdieren, behorend tot de orde van walvisachtigen) komen zeehonden, oorrobben en walrussen nauwelijks in volle zee en blijven ze over het algemeen dicht bij de kust.
Waar leven zeeroofdieren?
Zeehonden zijn in vele wateren te vinden. Waar ze precies voorkomen is afhankelijk van de soort. Eén van de meest voorkomende zeehonden is de krabbeneter. Deze soort leeft in de wateren rondom Antarctica en op het Antarctische ijs. Andere zeehonden die in hetzelfde gebied leven zijn Rosszeehonden, Weddellzeehonden en zeeluipaarden. In de wateren bij Nederland zijn de gewone zeehond en de grijze zeehond veelvoorkomend. De Mediterrane monniksrob leeft in delen van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee. Deze zeehond is bedreigd en telt nog maar een paar honderd exemplaren. De Hawaïaanse monniksrob, die eveneens bedreigd is, komt voor rond Hawaï, terwijl de Baikalrob in het zoete water van het Siberische Baikalmeer leeft. In de winter vriest dit meer dicht. De robben knagen dan gaten in het ijs om adem te kunnen halen.
Ook oorrobben zijn langs vele kusten te vinden. Zo komt de Californische zeeleeuw voor in de Grote Oceaan langs de kust van Noord-Amerika, en leeft de Kaapse pelsrob langs de Atlantische kust van Namibië en Zuid-Afrika. Walrussen leven alleen in de wateren op het noordelijk halfrond. Ze zijn te vinden op drijfijs en in het water van de poolzee, maar gaan in de winter wel zo ver zuidelijk dat ze niet op het pakijs komen. In de zomer zijn ze ook te zien op kleine eilandjes of bij het vasteland.
Uiterlijk
De grootste zeeroofdieren van de drie families zijn over het algemeen de walrussen. De mannetjes zijn gemiddeld meer dan 3 meter lang tot maximaal 3.60 meter, met een gewicht dat kan oplopen tot 2 ton. Meestal zijn ze wat lichter: ruim 1 ton. Vrouwtjes zijn meestal iets kleiner dan 3 meter en wegen minder dan een ton. Walrussen zijn voorzien van een dikke laag spek en van kenmerkende slagtanden, die zowel mannetjes als vrouwtjes hebben. Deze worden ongeveer een halve meter lang, maar kunnen zelfs een meter lang worden. Hiermee kunnen mannetjes een vrouwtje voor zich winnen, maar ook worden de slagtanden gebruikt om zich vanuit het water op het ijs te trekken. Daarnaast hebben walrussen een snor waarin enkele honderden haren zitten. Deze snorharen zijn erg gevoelig en helpen bij het vinden van voedsel. De oren van walrussen bestaan uit kleine gaatjes aan de zijkant van de kop.
Zeehonden zijn kleiner dan walrussen, hoewel de noordelijke en de zuidelijke zeeolifant hier een uitzondering op vormen. De noordelijke zeeolifant kan 3 tot 5 meter worden, de zuidelijke zelfs 6,5 meter (het mannetje) met een gewicht van maximaal 4 ton. Andere zeehonden blijven een stuk kleiner, zoals de gewone zeehond die ruim 1 meter tot een kleine 2 meter kan worden. Zeehonden hebben ook gevoelige snorharen en geen uitwendige oren. Oorrobben variëren in grootte van 1,20 meter voor de Galápagoszeebeer tot bijna 3 meter voor de Stellerzeeleeuw. Net als zeehonden en walrussen zijn ze voorzien van gevoelige snorharen, maar in tegenstelling tot deze twee families hebben oorrobben wel kleine uitwendige oorschelpen.
Voortbeweging
Alle zeeroofdieren hebben twee voor- en twee achtervinnen. Deze worden gebruikt om te zwemmen in het water en ook om op het land vooruit te komen. Zeehonden zijn op het land niet erg handig. Ze slepen zichzelf voort met hun voorste vinnen, de achterste vinnen kunnen ze hierbij niet gebruiken. Oorrobben en walrussen kunnen hun achterste vinnen wel gebruiken, omdat ze deze onder hun lichaam kunnen zetten. Zij zijn dus handiger op het land dan zeehonden. Bij walrussen kan een hoog gewicht er echter voor zorgen dat de achtervinnen alsnog niet gebruikt kunnen worden. Zeeroofdieren liggen graag te luieren op ijsschotsen of klimmen op rotsen om er in de zon te liggen. De voortplanting vindt ook plaats op het land. Slapen hoeft niet per se op het land. Zo houdt een rob zijn snuit uit het water terwijl hij slaapt. Zeehonden kunnen onder water slapen door hun adem zo’n twintig minuten in te houden. In het water zijn alle drie de families goed aangepast om zich soepel voort te kunnen bewegen. Zeehonden stuwen zich voort met hun achtervinnen. De voorvinnen houden ze langs hun lichaam of ze worden gebruikt om te sturen. Ook walrussen gebruiken vooral hun achtervinnen voor de voortstuwing. Oorrobben gebruiken juist hun voorvinnen om vooruit te komen in het water en hun achtervinnen als roer.
Voedsel
Zeeroofdieren leven van een grote variatie aan voedsel. Wat een zeehond eet verschilt per soort. Zo eten krabbeneters, anders dan hun naam zegt, veel krill. In één maaltijd kunnen ze zo’n acht kilo krill eten. Baardrobben leven onder meer van vissen, inktvissen, kreeftachtigen en tweekleppigen als mosselen. De Weddellzeehond eet eveneens vis en inktvis, maar zeeluipaarden jagen veel op pinguïns. Kleine pinguïns kunnen ze in één keer doorslikken, grotere moeten ze eerst uit elkaar schudden. Daarnaast eten ze vissen en soms zelfs andere zeehonden. Zeeolifanten zijn goede duikers en vangen diepzeevissen, waarbij ze zeker 1300 meter diep de zee in gaan. Ze kunnen dan ook een uur onder water blijven en hebben daarna slechts een paar minuten nodig om weer op adem te komen. Walrussen eten allerlei zeedieren zoals schaal- en schelpdieren, zeesterren, zeekomkommers, zee-egels, kreeftachtigen en soms vis. Tweekleppigen vormen het belangrijkste deel van hun maaltijd. Ze gebruiken hun snorharen om bijvoorbeeld mosselen te vinden op de zeebodem, waarna ze de schelpen leegzuigen.
Ook oorrobben hebben verschillende dieren op hun menu staan, zoals schaal- en schelpdieren, vissen, inktvissen en kreeftachtigen. Zuid-Afrikaanse zeeberen eten ook vogels als pinguïns en aalscholvers. De Kerguelenzeebeer eet vooral krill.
Vijanden
IJsberen en orka’s vormen een gevaar voor zeehonden en walrussen. Ook kan een andere zeehondensoort, de zeeluipaard, jagen op sommige soorten zeehonden. Zo kan een Weddellzeehond slachtoffer worden van zeeluipaarden, maar ook van zwaardwalvissen. Ook haaien jagen op zeehonden, zoals de tijgerhaai die jonge Hawaïaanse monniksrobben tot prooi maakt. Oorrobben kunnen net als zeehonden en walrussen slachtoffer worden van orka’s en ijsberen. Daarnaast kan er op ze gejaagd worden door witte haaien. Verder vormt de mens voor deze drie families van zeeroofdieren een bedreiging. Al eeuwenlang werd of wordt er gejaagd op walrussen, (jonge) zeehonden en oorrobben om hun vlees en huid. Walrussen en oorrobben leveren daarnaast ook traan, waardoor ze een gewilde vangst vormen.