Zoogdieren: snaveldieren
Snaveldieren behoren tot de zoogdieren. Snaveldieren leggen, in tegenstelling tot andere zoogdieren, eieren. Wel zogen ze hun jongen zoals andere zoogdieren ook doen. Ze leven in Australië en op Nieuw-Guinea en eten vooral kleine ongewervelde dieren. Het vogelbekdier en vier soorten mierenegels behoren tot deze orde.
Wat zijn snaveldieren?
Een bijzondere orde binnen de zoogdieren is die van de snaveldieren. Snaveldieren worden ook wel cloacadieren, eierleggende zoogdieren of monotremata genoemd. Bijzonder aan deze groep dieren is dat ze eieren leggen, terwijl alle andere zoogdieren levende jongen ter wereld brengen. De naam cloacadieren komt vanuit het feit dat snaveldieren één lichaamsopening hebben waardoor zowel ontlasting als urine én de eieren naar buiten komen. Andere zoogdieren hebben niet één cloaca, maar meerdere gespecialiseerde openingen. Veel vogels, amfibieën en reptielen hebben ook een cloaca. Om deze redenen worden snaveldieren soms als primitieve zoogdieren gezien.
Tot de snaveldieren behoren vogelbekdieren en vier soorten mierenegels: de gewone of Australische mierenegel, de gewone vachtegel, de zwartharige vachtegel en de zaglossus attenboroughi, die geen Nederlandse naam heeft. Zaglossus staat voor vachtegel, attenboroughi komt van de Britse natuuronderzoeker David Attenborough.
Waar leven snaveldieren?
Van de zaglossus attenboroughi is niet helemaal zeker of hij nog leeft. In 1961 werd een overleden exemplaar gevonden en men dacht toen dat het dier verder uitgestorven was. In 2007 zijn tekenen gevonden dat het dier toch nog leeft in het Cyclopsgebergte op Nieuw-Guinea. Het dier zelf werd echter niet gezien. De andere snaveldieren leven allemaal in hetzelfde deel van de wereld. Het vogelbekdier leeft in het oosten van Australië en op Tasmanië, waar hij vaak in het water te vinden is. Ze maken een hol in de oevers van het water. De gewone (of Australische) mierenegel komt voor in Australië en Nieuw-Guinea. Hij is te zien in verschillende soorten gebieden, zoals woestijnen, bossen en ook op hoogvlakten. De gewone en de zwartharige vachtegel zijn beide in de bergen van Nieuw-Guinea te vinden.
Zogen
Ondanks dat snaveldieren niet erg op zoogdieren lijken vanwege hun cloaca en het leggen van eieren, zijn het toch zoogdieren. Net als andere zoogdieren zijn ze bijvoorbeeld warmbloedig en hebben ze een vacht. Het belangrijkste kenmerk is echter dat ze hun jongen, nadat die uit het ei zijn gekropen, zogen. De vrouwtjes hebben net als andere zoogdieren borstklieren die melk produceren.
Vogelbekdieren leggen hun eieren in een soort speciale broedkamer. De eieren zijn lederachtig, zoals ook de eieren van reptielen zijn. Na tien tot twaalf dagen komen de eieren uit. De gewone mierenegel en vachtegels hebben een tijdelijke broedbuidel waarin ze het ei of de eieren meedragen. Bij de gewone mierenegel komt het ei (meestal één) na drie tot vier weken uit. Bij vachtegels duurt dit maar acht dagen.
Grootte
Vogelbekdieren zijn van kop tot romp ongeveer 45 centimeter, de platte staart is 10 tot 20 centimeter. Ze wegen 1 tot 2,5 kilo. Verder zijn ze voorzien van een platte brede snavel en tenen met zwemvliezen. Gewone mierenegels worden 30 tot 45 centimeter, met een kort staartje van één centimeter. Ze bereiken een gewicht van 2,5 tot 7 kilo. Vachtegels zijn wat groter en zwaarder, behalve de zaglossus attenboroughi die qua grootte op de gewone mierenegel lijkt. De gewone vachtegel is zo’n 45 tot 77 centimeter, de zwartharige vachtegel 60 tot 100 centimeter. Beide wegen tussen de 5 en 10 kilo. Mierenegels en vachtegels hebben beide een lange snuit. Verder heeft de gewone mierenegel langere stekels dan haren, terwijl bij vachtegels de haren langer zijn dan de stekels.
Voedsel
Gewone mierenegels dank hun hun naam aan het feit dat ze veel mieren eten. Ze hebben sterke, geklauwde voorpoten waarmee ze nesten van mieren, maar ook van termieten, openbreken. Met hun dunne, lange en kleverige tong likken ze de mieren en termieten op. Ook graven ze met hun klauwen in de grond op zoek naar wormen en insectenlarven. De vachtegels eten vooral wormen, hoewel ook mieren en andere kleine ongewervelde diertjes op het menu staan. Net als de gewone mierenegel hebben ze een hiervoor geschikte tong. Ze gaan vooral ’s nachts op zoek naar voedsel. De gewone mierenegel en vachtegels hebben geen tanden. Ze pletten hun voedsel tussen hun tong en gehemelte.
Vogelbekdieren eten wormen, insectenlarven, garnalen en andere kleine waterdiertjes als waterkevers en –slakken. Ook zij zijn voornamelijk nachtdieren. Op zoek naar een prooi zwemmen ze over e bodem van bijvoorbeeld een rivier. Ze houden hun ogen, oren en neusgaten dicht en maken gebruik van hun snavel om prooien te vinden. De snavel kan namelijk stroomstootjes waarnemen die worden uitgezonden door andere dieren. Dit wordt ook wel elektroreceptie genoemd. Mierenegels kunnen dit ook, hoewel het bij hen veel minder sterk ontwikkeld is. Als het vogelbekdier zijn prooien gevangen heeft, bewaart hij ze in zijn wangzakken. Terug in zijn hol eet hij zijn maaltijd op. Net als mierenegels doen ze dit door het te vermalen, want volwassen vogelbekdieren hebben ook geen tanden.
Verdediging
Het vogelbekdier is één van de weinige zoogdieren die giftig is. Mannetjes hebben bij elke achterpoot een giftige stekel, waarmee ze een aanvaller kunnen verwonden en soms zelfs doden. Verder bestaat hun ‘verdediging’ meestal uit het zich verstoppen onder water, waar ze soms onder stenen of boomstammen gaan zitten. Mogelijke aanvallers zijn krokodillen, varanen, pythons, roofvogels als de havik, en vossen. Vogelbekdieren lijken echter geen erg gewilde prooien te zijn voor deze dieren.
Zwartharige vachtegels rollen zich op tot een bal, waarbij ze beschermd worden door hun stekels. Ook de gewone mierenegel rolt zich op tot een bal. Dit doet hij echter alleen als hij zich niet kan ingraven. Als de grond niet te hard is, heeft hij hier maar weinig tijd voor nodig. Alleen zijn stekels komen dan nog boven de grond uit.