Vleesetende planten en hun vallen
Vleesetende planten zijn te vinden op vele plekken op aarde, hoewel ze vooral voorkomen op plaatsen waar weinig voedingsstoffen in de bodem aanwezig zijn. Deze planten gebruiken verschillende manieren op insecten of andere kleine beestjes naar zich toe te lokken, om ze daarna niet meer los te laten en te verteren.
Wat zijn vleesetende planten?
Veel planten halen hun voedingsstoffen uit de grond. Er zijn echter ook planten die een (groot) deel van hun voeding uit dieren halen. Dit zijn de vleesetende planten. Deze groeien vaak in gebieden waar weinig voedingsstoffen zoals stikstof in de grond zitten, zoals moerassen. Toch zijn er ook vleesetende planten te vinden op andere plekken, zoals op kalksteenkliffen en op drogere zandgronden. Ook in Nederland en België zijn vleesetende planten te vinden. De dieren die door deze planten worden gegeten, zijn insecten en andere geleedpotigen.
Vleesetende planten gebruiken verschillende manieren om beestjes te vangen en zo de benodigde voedingsstoffen te verkrijgen.
Er zijn vijf manieren die worden onderscheiden. Dit zijn de volgende: de bekerval, de kleefval, de zuigval, de fuikval en de klapval.
De bekerval
Een vrij eenvoudige methode die door bekerplanten gebruikt wordt, is de bekerval. Bekerplanten hebben bladeren die zijn opgerold, zodat er een soort beker wordt gevormd. Insecten of andere kleine diertjes worden naar de plant gelokt door de kleur van de bladeren, door de geur van nectar of door bepaalde patronen op de bladeren. De bovenkant van de ‘beker’ heeft zeer gladde randen, waardoor een prooidier naar beneden glijdt. Iets meer naar onderen is de beker bedekt met kleine haartjes die naar de onderkant van de beker wijzen. Hierdoor is het gevangen beestje niet meer in staat omhoog te komen. Door de aanwezige spijsverteringssappen in de plant wordt het slachtoffer vervolgens verteerd.
Een voorbeeld van een bekerplant is het geslacht nepenthes, dat meer dan honderd soorten kent. Deze planten zijn vooral te vinden in Indonesië en andere Aziatische eilanden als China, Maleisië en de Filipijnen, maar ook in Australië en op Madagaskar. Ze groeien vaak in gebieden waar de bodem zuur is en arm aan voedingsstoffen, maar waar het wel vochtig is. Sommige nepenthes leven echter bij zandstranden of als epifyt. Epifyten leven op andere planten zonder voedingsstoffen te onttrekken aan deze plant.
De kleefval
Andere vleesetende planten gebruiken een kleverige val om beestjes te vangen. Deze planten hebben haartjes die een plakkerige stof uitscheiden. Deze zijn als een soort van bolletjes van vocht zichtbaar voor insecten. Door ook nog geurstoffen af te geven of lichtpatronen die bloemen imiteren af te geven, worden insecten naar de plant toe gelokt. Als een insect eenmaal de plant aanraakt, blijft hij plakken. Pogingen om los te komen doen het dier alleen maar meer verstrikt raken in de kleverige stof. Deze stof zorgt ervoor dat het slachtoffer stikt, waarna het dier verteerd wordt door spijsverteringssappen.
Vleesetende planten die van deze methode gebruik maken, zijn de vele verschillende soorten zonnedauw en het vetblad. Vetblad komt voor in Noord-Amerika, Rusland en grote delen van Europa, waaronder Nederland. In Nederland is het vetblad echter zeldzaam. Zonnedauw is op elk continent behalve Antarctica te vinden.
De zuigval
De zuigval wordt alleen gebruikt door de soorten die tot het blaasjeskruid behoren. Blaasjeskruid drijft door het water en zit niet met wortels vast aan de bodem. De plant is voorzien van vele vangblaasjes die elk een dekseltje hebben en een haartje. Het water wordt uit het blaasje gepompt waardoor er onderdruk ontstaat en het dekseltje is gesloten. Wanneer een vlo, raderdiertje of ander beestje tegen een haartje aankomt, slaat het dekseltje razendsnel naar binnen. Door de onderdruk in het blaasje ontstaat een waterstroom die prooidiertjes naar binnen zuigt, waar ze worden verteerd. Er zijn ook soorten blaasjeskruid die niet in het water drijven. Zij hebben op wortels lijkende structuren om zich vast te houden in de grond. Blaasjeskruid komt net als zonnedauw op elk continent behalve Antarctica voor. Ook in Nederland en België is het te vinden, maar door verdwijning van moerassen wordt het aantal van deze planten steeds minder.
De fuikval
Een fuikval werkt, zoals de naam al zegt, als een fuik. De vleesetende planten met een fuikval hebben een ruimte waardoor prooidieren makkelijk naar binnen kunnen. Naar buiten gaan wordt lastig, zo niet onmogelijk, gemaakt. De ruimte heeft een brede opening en wordt dan steeds smaller. Ook zitten er aan de wanden haartjes die naar binnen gericht zijn zodat het slachtoffer die kant op wordt gedirigeerd, waarna het verteerd wordt en de plant de voedingsstoffen kan opnemen. Vleesetende planten die gebruik maken van een fuikval behoren tot het geslacht genlisea. Hiervan bestaan zo’n dertig soorten die leven in Afrika en Zuid-Amerika.
De klapval
Een laatste methode die door sommige vleesetende planten wordt gebruik, is een val die dichtklapt. Hiervan wordt gebruik gemaakt door de venusvliegenval en de watervliegenval. De venusvliegenval heeft bladeren die bestaan uit twee helften. De binnenkant van de bladeren is rood en voorzien van haartjes. Zodra er twee keer een haartje wordt aangeraakt, slaat de val dicht. Door dit pas na de tweede aanraking te doen, klapt de val niet voor niets dicht als er bijvoorbeeld een blaadje op valt. Als de bladeren volledig gesloten zijn, wordt er een vloeistof afgescheiden die het prooidier verteert. De watervliegenval werkt op dezelfde manier als de venusvliegenval, maar dan in het water.
De venusvliegenval komt van oorsprong uit de Verenigde Staten, waar hij groeit in moerassen en veengrond. De watervliegenval is juist niet te vinden in de Verenigde Staten en ook niet in de rest van Noord- of Zuid-Amerika. Deze plant komt voor in Europa, Afrika, Azië en Australië en hij prefereert ondiep, warm, stilstaand water met veel licht en weinig voedingsstoffen in de bodem.