Duiven en de havik
Misschien wel de meest gevreesde roofvogel voor de (post)duiven is de havik. De havik komt in heel Europa voor mits er bossen zijn waarin hij kan broeden. Buiten Europa treffen we de havik aan, boven de tropengordel, ook wel het Holarctische gebied genoemd. Het is een van de meest formidabele jagers van de familie van de havikachtigen. Het aantal havikparen in Nederland wordt door de SOVON geschat op 1.800 tot 2.000 exemplaren. Dat is aanzienlijk meer dan 30 jaar geleden, toen nog sprake was van maximaal 600 paren. Haviken leven in gebieden met afwisseling van bos en struikgewas, open plekken, agrarisch gebied en langs rivieroevers in het uiterwaardengebied. Nu de meest geschikte territoria bezet zijn, is de groei wat stilgevallen. De lengte van de man bedraagt 48 tot 56 cm en die van het vrouwtje 58 tot 64 cm. De spanwijdte van de man bedraagt 92 tot 105 cm terwijl het vrouwtje en spanwijdte heeft tot 127 cm.
De havik
De havik (Accipiter gentilis) is een geduchte jager. De klauwen van de havik zijn zeer sterk en daarmee kan hij hazen en konijnen vangen. Ook grotere vogels staan op het menu zoals meeuwen, kraaien, hoenders en natuurlijk duiven! Maar ook de sperwer, het kleinere neefje van hem, is niet veilig voor de havik. Rob Bijlsma, een erkent roofvogeldeskundige, ziet in de havik, een grootverbruiker van sperwers. De havik, die sinds de jaren zeventig spectaculair in aantal is toegenomen heeft steeds vaker andere roofvogels, zoals sperwers op het menu staan. Schaarste van ander voedsel, zoals houtduiven en konijnen in bosgebieden dwingt ze hun prooikeuze bij te stellen. Bijlsma meent dat nu de houtduiven, het vroegere hoofdmenu van de havik, het bos hebben verlaten, de haviken overgingen op de veel minder gemakkelijk prooi de kraaien. Nu eten ze zelfs regelmatig buizerds. Ze eten echter veel liever iets wat ze veel gemakkelijker kunnen vangen, maar dat is in het bos veel minder voor handen. Om de predatie door de havik te voorkomen lijkt het dat de sperwers zich naar de stad hebben verplaatst omdat daar nog geen haviken zitten.
Onder horsten van haviken en op plukplaatsen worden veel postduivenringen gevonden. Uit onderzoek blijkt dan dat het vooral om jonge duiven gaat, dat wil zeggen onervaren duiven die in hun geboortejaar het slachtoffer zijn geworden van de havik. Bovendien kan worden vastgesteld dat het vaak duiven betrof die waren ‘doorgeschoten’ en het dus verdwaalde duiven waren. Dit wil niet zeggen dat de havik bij het hok van de duiven geen duiven grijpt en ook tijdens duivenvluchten worden er zeker duiven gegrepen. Opdam stelde overigens vast dat de postduiven in de periode 1969-1973 in 21,76% van de gevallen een prooi was van de havik, alleen de houtduif overtrof de postduif met 37,68%. De havik is dus geen echte bedreiging van de postduif. Hij vangt de sperwer weg en alleen als een duivenhok in een jachtterritorium van een havik ligt kan dat problemen geven. Tijdens wedvluchten als de duiven zich honderden kilometers moeten verplaatsen om bij het thuishok te komen, worden er eveneens duiven door haviken gegrepen.
Jachtmethode havik
Jachtvluchten op passerende duiven kennen een behoorlijk vast patroon. Onder meer Bijlsma heeft dit via observaties hoog in een boom vastgesteld. De duiven worden boven het bos hoog opgewacht, de havik laat de duiven passeren om vervolgens in een steile en aan het eind vaak afvlakkende stootduik achter de duiven aan te gaan. Natuurlijk werden de duiven door de stootduik ingehaald en dat had tot gevolg dat de groepen duiven uiteenspatten en ook hoogte verloren. De duif die uiteindelijk achterna werd gezeten kon heel vaak ontsnappen door met snelle zwenkingen tussen de boomtoppen door te vliegen. Als een duif wordt gemist dan doet de havik geen moeite om die duif nogmaals te pakken. De havik keert terug naar zijn positie en een volgend doelwit wordt gekozen. Bijlsma heeft in meerdere ‘boomtopdagen’ de jachttechniek van de havik geobserveerd. Bij een sessie op 20 juli 2002, die model kan staan voor veel andere sessies, passeerden boven Boschoord bij Smilde 173 postduiven, in totaal 51 groepen. Daarvan werden 18 duiven in 9 groepen aangevallen. Opvallend is dat laagvliegende duiven vooral het doelwit vormen van de havik. In totaal worden er 2 van de 173 gepakt en 155 duiven passeren terwijl ze niet worden aangevallen. We moeten ons natuurlijk wel bedenken dat de wedvluchtduiven vanuit Frankrijk en België niet alleen Boschoord bij Smilde passeren maar vele bosgebieden en als dan binnen een gebiedje meer dan 1% van de duiven het slachtoffer wordt van de havik, dan zijn wedvluchten toch redelijk risicovol voor postduiven. De postduiven zijn dan gewoon weer wat ze altijd eigenlijk al waren, gewoon prooidieren.
Jachtmethode bij het duivenhok
Ook de succesvolle postduivenhouder Ultsje Jellema uit Steggerda (NL) is een roofvogeldeskundige. Net als Bijlsma bestudeert Jellema roofvogels maar dan wel een beetje anders, het betreft immers ook heel direct zijn eigen duiven. Zijn observaties zijn niet boven boscomplexen, maar rond zijn eigen duivenhok. De duiven van Jellema lijken in de najaar- en winterperiode te beseffen dat ze gewoon prooidieren zijn en niet ‘de renpaarden van het luchtruim’. Vanaf september tot januari mogen de duiven praktisch alle dagen trainen en omstreeks 09.00 uur worden ze losgelaten. Nadat ze losgelaten zijn vertrekken de duiven in één groep naar een andere plaats en vliegen niet boven het eigen hok zoals dat veelal gebruikelijk is bij postduiven. Waar ze wel vliegen is niet altijd duidelijk, maar ze worden dan wel aangetroffen boven de bebouwde kom van het dorp De Blesse, een afstand van 2 kilometer vanaf hun hok. Na 1½ uur vliegen komen de duiven terug en worden binnengelaten. Jellema heeft de indruk dat de duiven liever boven de bebouwde kom vliegen dan boven bos en open veld. Ook vliegen zijn duiven hoog zodat ze een goed zicht hebben en zo hoger vliegen dan een eventuele havik die zich in de buurt bevindt. Het thuiskomen is het gevaarlijkste moment. Bij het landen op het dak zijn ze kwetsbaar en bij ieder vogelalarm vliegen ze weer op. Als de duiven zenuwachtig zijn dan is de havik meestal in de buurt.
Jellema onderscheidt bij het hok van de duiven twee jachttechnieken van de havik, de hoogtetactiek, meestal de mannetjes en de verrassingstactiek, meestal de vrouwtjes. Het zwaardere vrouwtje heeft een voorkeur voor een verrassingsaanval. Als de duiven op het dak van het hok zitten komt het vrouwtje van de havik al op snelheid op de zittende duiven af. De duiven zitten stil en moeten starten en dan snelheid gaan maken. Zijn de duiven eenmaal op snelheid en zijn ze in goede conditie dan maakt de havik geen kans meer. Bij de hoogtetactiek buit de havik zijn grotere hoogte uit omdat hij dan veel meer snelheid kan krijgen dan de lager vliegende duiven. Als de havik met hoge snelheid op de duiven afkomt breekt er paniek uit bij de duiven en verlaten er duiven het koppel of kan een enkele duif het koppel niet bijhouden. Deze duiven worden door de havik als doelwit gekozen. Maar ook deze duiven kunnen nog wel ontsnappen door op het laatste moment als de havik er bijna is nog een zeer snelle ‘dwarrel’ uit te voeren waarbij de postduif zeer snel van vlieglijn verandert en de havik deze correctie niet zo snel kan doorvoeren. De hoogtetactiek komt overeen met waarnemingen van Bijlsma die hij heeft beschreven in zijn ‘boomtopdagen’.
Conditie en reactievermogen
Zoals uit de beschrijving bij de jachttactieken blijkt, zijn het vooral de duiven die de klad niet bij kunnen houden, of die net iets minder alert zijn, die het slachtoffer zijn van de havik. Voor een deel hebben we dat zelf in de hand. Persoonlijk geloof ik niet dat we zelf iets kunnen bijdragen aan de alertheid van de duif voor roofvogels. Het zit in de genen van de duiven. Nog niet uitgevlogen piepers reageren in de spoetnik al op roofvogels die overvliegen. Misschien, en hoogstwaarschijnlijk is het zo, dat de ene duif wat alerter is dan de andere. De minder alerte duif heeft dan minder overlevingskansen en dan is het voor de overlevingskansen van de soort ook beter dat deze duiven zich niet voortplanten. Misschien dat een dergelijke duif wel goede vliegprestaties levert op prijsvluchten, maar om zelf te overleven en belangrijker nog ook het nageslacht, dient men het vermogen te hebben om met redelijk succes aan roofvogels te ontkomen. Verder is duidelijk dat als we zelf de duiven niet het gehele jaar door in optimale (vlieg)conditie houden, de kans dat duiven gegrepen worden groter is. Dus duiven in de winter niet of veel minder laten vliegen geeft extra risico’s als we de duiven na een winterrust weer in vliegconditie gaan brengen.