De natuurwaarde van vrij opgroeiende bomen
Het fascinerende aan bomen en bossen is dat er altijd rivaliserende meningen over bestaan. Deze kwinkslag van boshistoricus Oliver Rackham wordt in de jaren 1990 actueel door verschillende visies op ons prehistorische landschap als referentie voor "wildernis." Terwijl de enen een parklandschap-met-bomen vooropstellen, zweren anderen bij een dicht bos-met-gaten. De hypothese dat de noordelijke helft van Europa ooit bedekt was met donkere bossen wordt reeds in de jaren 1960 in twijfel getrokken door ecoloog Francis Rose. Die stelt immers vast dat veel korstmossen enkel voorkomen op vrij opgegroeide bomen. Deze bijdrage laat het ware gelaat van ons oerlandschap in het midden. Ze gaat wel in op de natuurwaarde van bomen die in een open, lichtrijke omgeving kunnen opgroeien en oud worden.
Iconen
Oude vrij opgegroeide bomen genieten vandaag erkenning als natuurlijke, culturele en literaire iconen. Door natuurbeschermers wordt hun belang voor de biodiversiteit in de kijker geplaatst, zoals bijvoorbeeld in het geval van de indrukwekkende, wijdvertakte eiken op sommige Zweedse eilandengroepen. Minder bekend is dat ook dennen zich tot prachtige vrijstaande bomen kunnen ontwikkelen (zie foto). Verhinderen dat dergelijke iconen omgehakt worden of overgroeid raken door andere bomen is voor sommigen een absolute prioriteit. Deze populariteit contrasteert met een verleden waarin open landschappen met vrij opgroeiende bomen werden omgezet in akkers, graslanden, boomloze heide en aanplantingen van dicht opeen staande bomen.
Grote en koepelvormige kroon
Een vrij opgroeiende boom kan in principe zijn hele leven zonder competitie met andere bomen oud worden en sterven. Gewoonlijk bezit hij als volwassene een relatief korte en zeer dikke stam met takken die zich - vooral in het lagere gedeelte van de kroon - bijna horizontaal uitspreiden Over het algemeen is zijn kroon omvangrijk en koepelvormig. Om zich van zaailingen tot een volwaardige vrij opgegroeide bomen te kunnen ontwikkelen, worden eiken of dennen op een afstand van 30 tot 40 m van elkaar geplant. Soms wordt in een later stadium nog meer ruimte gecreëerd door zieke en minder vitale exemplaren op een strategische manier te verwijderen. Al kunnen bomen ook vrij opgroeien zonder hulp van de mens. Soms net dankzij een "gebrek" aan ingrijpen door de mens en beschutting tegen begrazing door doornstruiken (Vera 1997, 2000).
Uitgestrekt, diep en lang levend wortelgestel
De wortels van een vrij opgroeide boom kunnen zich uitstrekken tot grofweg twee keer de straal van zijn kroon. Zelfs op vijftig meter van de stam van een vrij opgegroeide eik kunnen er nog wortels zijn met een diameter van 2,5 cm. Terwijl het merendeel van de wortels zich in de bovenste 30 cm van de bodem bevindt, kunnen sommige – op zoek naar water in spleten – tot negen meter diepte reiken. Afgezien daarvan ontwikkelt een vrij opgroeiende boom omvangrijke steunwortels als reactie op een voortdurende blootstelling aan de wind. Het wortelstelsel van een gezonde eik kan een tijdspanne van pakweg 500 tot 1000 jaar overbruggen, zich uitspreidend en samentrekkend volgens de leeftijd en de kwaliteit van de omgeving.
Verschillen in architectuur en houtvolume
Laat ons even stilstaan bij de verschillende architectuur van vrij opgegroeide bomen en bosbomen. Typische bosbomen groeien op in een sterk competitieve omgeving en hebben doorgaans een lange, smalle stam en kroon. Niettemin blijken ze in staat om relatief grote volumes hout te produceren. Het gemiddeld volume hout in de stam van een bosboom is zelfs groter dan dat in de stam van een vrij opgegroeide boom van dezelfde leeftijd. Een vrij opgegroeide boom bezit evenwel een groter totaal houtvolume. Veel daarvan is aanwezig in grote, zich uitspreidende takken. Dergelijke takken zorgen bovendien voor grotere en meer gevarieerde oppervlakken in vergelijking met de smallere, eenvoudiger gebouwde bosbomen. Bovendien hebben bosbomen geen behoefte aan sterk gespreide steunwortels aangezien ze, dicht opeen staand, steun geven aan elkaar.
Samenwerking en competitie bij bosbomen
Dankzij het samenleven met zwammen en micro-organismen, die water en mineralen van elders aanvoeren, kunnen bosbomen genoegen nemen met een kleine ondergrondse wortelzone. Bovendien kunnen hun intens verstrengelde wortels de uitwisseling van water en nutriënten tussen individuele bomen mogelijk maken. Schaduw-tolerante bosbomen blijken in vele gevallen even goed te kunnen opgroeien dan vrij opgroeiende, licht-minnende bomen. Niettemin blijken bosbomen zich In tijden van stress – zoals langdurige droogte – minder goed te kunnen handhaven. De situatie in de wortelzone van een groep bosbomen is vergelijkbaar met deze in hun kroondak, waar de afzonderlijke kronen samenkomen. In beide gevallen is er een intense competitie voor elk plekje, wat mogelijk leidt tot een verminderde stressbestendigheid.
Onderzoek naar de gezondheid van eiken
De gezondheid van eiken blijkt evenredig te zijn met hun afstand tot naburige, concurrerende bomen. Evenzo neemt de sterfte toe met de competitieve druk van jongere, naburige bomen. De aangroei van bladeren en wortels is beduidend groter bij een vrij opgroeiende eik. Deze hogere productiviteit is te wijten aan de efficiëntie van een koepelvormige kroon. Hoe groter de bladoppervlakte, hoe meer fotosynthese en hoe groter de bladmassa. Dankzij deze reserve kan een vrij opgegroeide boom zich beter herstellen van droogtestress of een tijdelijk gebrek aan voedsel. Zijn grotere wortelproductie, vooral de aangroei van zijn steunwortels, creëert plekjes waar allerlei insecten en zwammen kunnen gedijen.
Vrijmaken van nutriënten door het verteren van hout
De natuurwaarde van bosbomen neemt gevoelig toe wanneer ze - in samenwerking met ongewervelden, zwammen en micro-organismen - de kans krijgen om rottend hout te produceren. Dit zowel door ouderdom als door competitie met krachtige buren. In dichte bossen met schaduw-tolerante bomen geldt: hoe dichter op elkaar, hoe sterker de competitie, hoe meer sterfte, hoe meer dood hout, hoe meer rotting. En vervolgens: hoe groter de beschikbaarheid van nutriënten die tijdens het rotten worden vrijgemaakt. In feite kan je het werkwoord rotten hier vervangen door verteren. Het is immers de vertering van hout door zwammen, bacteriën en andere micro-organismen die ervoor zorgt dat er minerale nutriënten vrijkomen uit het hout. Bij niet-ingrijpen door de mens, wat jammer genoeg vaak niet het geval is, ontstaat zo een duurzame bron van nutriënten voor “de overlevers”: van zaailing tot oude boom.
Verschil in rotting, verschil in habitats
Een gevallen bosbeuk van pakweg een meter dik kan door rotting/vertering na 30 tot 40 jaar in de bodem verdwijnen. Ook het rottende hout van vrij opgegroeide bomen gaat mee de bodem van morgen vormen. Dood hout in de open, winderige en zonnige omgeving van een vrij opgroeiende boom breekt echter veel trager af. Het door blootstelling aan de lucht gedroogde kernhout blijft lang stevig en de buitenste laag kan zelfs eeuwenlang standhouden. Zelfs een afgevallen eikentak van 60 cm dik, die vooral uit het weerstand biedende kernhout bestaat, kan in open en zonnige omstandigheden na 50 tot 100 jaar nog steeds aanwezig zijn. Het verschil in snelheid waarmee bosbomen en vrijstaande bomen rotten, zorgt voor een verschil in habitats: de "leefplekjes" waaraan bepaalde planten en dieren gebonden zijn.
Uitholling met hulp van insecten
Zowel bosbomen als vrij opgegroeide bomen kunnen hol worden wanneer zwammen en micro-organismen het binnenste hout gaan afbreken. We zagen reeds dat dergelijke rottingsprocessen veel trager verlopen in de open omgeving van vrijstaande bomen. De uitholling van ten dele uitgedroogd hout kan echter worden vergemakkelijkt door schorskevers en bosmieren. In warmere klimaten is dat meestal het werk van termieten.
Mini-ecosystemen in een holle boom
Uitholling zorgt niet enkel voor het beschikbaar worden van nutriënten in het hout. Ook de uitwerpselen van vleermuizen en vogels kunnen hier een steentje bijdragen. De beschutte ruimte van een dikke holle boom beschermt deze nutriënten tegen uitspoeling door felle regenval. De voedselrijke holten van verschillende omvang lokken verschillende organismen. Daarbij horen “mini-ecosystemen” die zich ontwikkelen in met water gevulde holten. Dit zowel in de stam, in de grotere takken als tussen de steunwortels van vrij opgegroeide bomen.
"Vliegenzwammen" als voedselbron voor dieren
De vruchtlichamen van lang levende (!) zwammen waarmee vrij opgroeiende bomen langdurig samenleven, kunnen ook een belangrijke ecologische rol spelen. Een voorbeeld daarvan zijn de zachte, vlezige paddenstoelen waaruit vliegen tevoorschijn komen wanneer het weer voor de meeste andere insecten te bar is geworden. Zodoende voorzien ze laat op het jaar in voedsel voor vogels, vleermuizen en kleine knaagdieren.
Oud-boomsoorten
Sommige soorten planten en dieren zijn gebonden aan een eeuwenlange continuïteit van bossen of aan bos gerelateerde omgevingen: met bomen, schaduw, vocht en rottend hout in de buurt. Niet enkel oude bossen maar ook vrijstaande bomen die de kans krijgen om heel oud te worden, kunnen hiervoor zorgen. Dergelijke vormen van continuïteit bieden onder meer kansen aan vleugelloze boskevers, die zich door hun "handicap" moeilijk naar andere vrijstaande bomen of bossen kunnen verplaatsen. Men spreekt in deze context vaak over oud-bossoorten. Maar in feite kan het dus ook gaan om oud-boomsoorten die gedijen dankzij het lange leven en de bijzondere architectuur van vrij opgroeiende bomen.
De vruchten van een vrij opgroeiende boom
De natuurwaarde van een boom die de kans krijgt om vrij op te groeien is te danken aan een lang en gezond leven, met nauwelijks “burenstress”, een goede samenwerking met lang levende zwammen, trage afbraakprocessen en een divers aanbod van oppervlakken en holten. Daarenboven draagt een vrij opgegroeide boom doorgaans veel meer vruchten dan zijn equivalent in het bos. Dichte bossen van fruitbomen bestaan gewoonweg niet! Kijk maar naar de moeite waarmee wilde appelbomen in oude bossen trachten te overleven indien ze niet worden "vrijgesteld" door het kappen van naburige bosbomen. Alleen al daarom moeten ook onze voorouders het belang van vrij opgroeiende bomen hebben ingezien.