Het leven in gematigde bossen
Gematigde bossen zijn te vinden op meerdere continenten. In Europa en Noord-Amerika komen veel van deze bossen voor, maar ook onderin Zuid-Amerika, in Azië en in Nieuw-Zeeland zijn er gematigde bossen. Hier zijn vooral veel loofbomen te vinden die hun bladeren verliezen, maar er zijn ook altijdgroene bomen. Er komen allerlei soorten dieren voor, zoals insecten, amfibieën, vogels en zoogdieren. Al deze dieren moeten ermee om kunnen gaan dat er in de zomer meestal genoeg voedsel te vinden is, maar dat er in de winter veel minder beschikbaar en dat het dan een stuk kouder kan zijn.
De lente
De lente is het seizoen waarin de gematigde bossen weer tot leven lijken te komen. De dagen worden langer en de temperatuur stijgt: het teken voor de natuur om te ontwaken. Planten beginnen te bloeien en bladverliezende bomen krijgen weer jonge bladeren. Eitjes van insecten komen uit, bijvoorbeeld die van de rups. De rupsen doen zich tegoed aan de verse blaadjes, zodat ze na korte tijd een gedaanteverwisseling kunnen ondergaan en aan het leven als vlinder kunnen beginnen. Ook bladluizen hebben overwinterd als ei. Wanneer de lente begint komen de vrouwtjes al vroeg uit hun ei. Verder komen verschillende soorten vogels die in warmere streken zijn geweest, terug. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bonte vliegenvanger. Deze kleine vogel brengt de winter door in Afrika en komt in de lente terug naar de gematigde bossen. Voor vogels begint ook het broedseizoen, wat zorgt voor veel zingende vogels. Mannetjes proberen hiermee vrouwtjes aan te trekken, waarna vrouwtjes vaak antwoorden met nog meer gezang. Er worden eieren gelegd waarna de jonge vogeltjes geboren worden. Ook jongen van andere dieren worden geboren, bijvoorbeeld die van het wilde zwijn dat voorkomt in loofbossen in Europa en Azië. De zwijnen maken een nest van bladeren op de bosgrond, waar vervolgens tot tien biggetjes in één keer geboren kunnen worden. Deze biggetjes zijn gestreept, waardoor ze niet goed te zien zijn voor eventuele aanvallers.
De zomer
De zomer is een rustiger seizoen dan de lente. De bomen zijn uitgegroeid, zij gaan nu zaden maken. Deze zaden vallen na verloop van tijd van de boom af om zich te verspreiden en nieuwe bomen te laten groeien. Dit kan door de wind gebeuren, maar ook door dieren. Zij eten vruchten waar zaden in zitten, maar deze zaden worden niet verteerd. Het dier poept ze dus weer uit op een andere plek, waar ze onder gunstige omstandigheden kunnen ontkiemen. Ook kunnen ze zaden als eikels verslepen met de bedoeling om ze later op te eten. Een deel van deze zaden blijft liggen, bijvoorbeeld omdat een dier vergeten is waar hij zijn voedsel heeft verstopt. In het bos is het daarnaast een stuk rustiger omdat het broedseizoen van de vogels is afgelopen. Vrouwtjes hoeven niet meer geïmponeerd te worden, dus stoppen veel vogels met zingen. Dit betekent niet dat de vogels helemaal niet meer te horen zijn, het zingen heeft ook nog andere doelen.
De herfst
De herfst brengt grote veranderingen met zich mee. De bladeren van veel bomen verkleuren om daarna af te vallen. Bladeren van bomen moeten vernieuwd worden, dus laten veel loofbomen in de herfst al hun bladeren in korte tijd los. Hierbij halen ze eerst verschillende stoffen uit de bladeren, zodat ze deze in de lente weer kunnen gebruiken voor de nieuwe lading. Zo ook de stof chlorofyl, die bladeren groen doet lijken. Wanneer deze stof eruit wordt gehaald krijgen de bladeren allerlei andere kleuren. Als de herbruikbare stoffen eruit zijn, wordt de watertoevoer afgesneden door de boom, waarna het blad eraf valt. Al deze bladeren vormen een dikke laag op de bosgrond, waar veel dieren van profiteren. Dieren als spitsmuizen, salamanders en pissebedden zoeken hierin hun voedsel. Ook houden zowel pissebedden als veel salamanders van een vochtige leefomgeving die ze vinden onder de bladeren.
Trekvogels trekken in de herfst weer naar warmere streken en ook andere dieren maken zich klaar voor de winter. De insecten verdwijnen, pas in de lente komen er weer eitjes uit. Er is minder voedsel beschikbaar, onder andere voor dieren die insecten eten. Wel zijn er veel zaden van bomen beschikbaar, zoals eikels. De gaai (een vogel die bij de kraaiachtigen hoort) eet bijvoorbeeld graag eikels. Deze verzamelen en verstoppen ze, zodat ze ook in de koude winter voedsel hebben. Ook eekhoorns en vossen leggen een voorraad aan voor de winter. Eekhoorns verstoppen op meerdere plekken zaden en noten. Vossen eten in de lente en zomer eieren, jonge vogels en knaagdieren. In de herfst zijn er geen eieren en jonge vogels meer. Dan stapt hij over op vruchten, bessen en jonge konijnen en hazen. Ook wanneer er sneeuw ligt kan een vos prooidieren onder de sneeuw vinden. Hij kan zijn prooi geruisloos besluipen om hem te vangen.
Voor edelherten begint de paartijd in de herfst. De mannetjes krijgen elk jaar een nieuw gewei. Hiermee proberen ze indruk te maken op vrouwtjes, maar ook op andere mannetjes. Als het nodig is vechten ze met andere mannelijke edelherten om een vrouwtje te kunnen krijgen. Kort na deze periode van paren wordt het gewei afgeworpen, zodat er het jaar erop weer een nieuw gewei kan groeien.
De winter
In de winter is het rustig in de gematigde bossen. Veel bomen zijn kaal, insecten zijn er niet en ook veel andere dieren hebben zich teruggetrokken. De das bijvoorbeeld is in andere seizoenen ’s nachts vaak actief. Hij eet dan onder meer insecten, zaden, vruchten en kleine zoogdieren. In de winter slaapt hij veel, hoewel hij nog wel soms uit zijn hol tevoorschijn komt. Eekhoorns die in de bomen leven, zijn in de winter eveneens veel minder actief. Ze zijn vaak slapend in hun nest te vinden, maar ook zij houden geen echte winterslaap die de hele winter duurt. Ze komen met enige regelmaat uit hun nest om hun voedselvoorraad op te zoeken. Het lijkt dus stil en leeg in de bossen hoewel er nog allerlei leven is, wachtend op de lente.