Schadelijke insecten op kool - biologische bestrijding
De diverse kolen, zoals witte- en rodekool, bloemkool, broccoli, boerenkool, savooiekool en spruitjes, behoren tot dezelfde soort, Brassica oleracea, welke een geslacht is uit de familie der kruisbloemigen (Cruciferae of Brassicaceae). Kolen en andere brassicaceae zijn een zeer geliefde voedselplant voor veel insecten. Sommige vreten van de bladeren of zuigen de sappen op, andere vreten aan de wortels. Deze insecten hebben hun eigen vijanden, die ons kunnen helpen ze te bestrijden.
Inhoudsopgave
Schadelijke insecten op kool
Kool,
Brassica oleracea, wordt veel aangetast door diverse schadelijke insecten, die aan het blad vreten, sap van het blad zuigen of aan de wortels knagen. Enkele van deze plagen kunnen biologisch bestreden worden.
De koolmot, Plutella xylostella
De koolmot is een kleine mot met lange, voorwaarts gerichte voelsprieten. De rupsen van deze mot zijn een plaag op bijna alle brassicaceae, maar vooral op kool, veldkers, tuinkers, zeeraket, muurbloem en herik. Gelukkig heeft hij veel natuurlijke vijanden en kan een uitbraak voorkomen worden.
Uiterlijke kenmerken
De koolmot,
Plutella xylostella (Orde: Lepidoptera; Familie: Yponomeuta) is een kleine mot met een vleugelwijdte van 15-18 mm. Zijn voorvleugels zijn smal; zijn achtervleugels hebben franjes. In rust vormen de vleugels een dakje en zijn de lange voelsprieten voorwaarts gericht.
De rupsen zijn aanvankelijk gelig, later groen met een zwarte kop. Ze worden 9 mm lang en zijn licht bedekt met zwarte haren. De poppen zijn geel en worden later bruin en zitten in een losse, gaasvormige cocon.
Biologie
Eind mei komen de motten uit de poppen die op plantenresten hebben overwinterd. Zij leggen hun zeer kleine, bleekgele eieren apart of in groepjes van twee of drie op bladeren. Pas uitgekomen rupsen voeden zich in het blad, als bladmineerders, maar later vreten ze van de onderkant van bladeren, waarbij ze alleen de oppervlakte afschaven. Pas als de rupsen volgroeid zijn, vreten ze gaten in het blad.
Als de rups verstoord wordt, laat hij zich vallen, waarbij hij aan een zijden draadje blijft hangen. Even later zal hij daar tegenop weer naar boven klimmen. In juni, als de rupsen volgroeid zijn, spinnen ze een zijden cocon tegen de onderkant van een blad, maar soms aan de bovenkant of tegen een stengel. De volwassen motten verschijnen in juli. Er kunnen ieder jaar twee of drie generaties ontstaan.
Schade
De rupsen van de koolmot zijn een plaag op praktisch alle kruisbloemigen, maar vooral op kool, alsmede veldkers, tuinkers, zeeraket, muurbloem en herik. Bijzonder gevoelig zijn jonge planten die zich bij een sterke aantasting niet goed kunnen ontwikkelen.
Natuurlijke vijanden
De motten en rupsen worden door veel vogels gegeten, waaronder de veldleeuwerik, mussen en vinken. Rupsen worden ook gegeten door
loopkevers en worden aangevallen door sluipwespen, zoals
Angitia fenestralis (Order: Hymenoptera; Family: Ichneumonidae). Sluipwespen van het geslacht
Diadema parasiteren de poppen. Als de luchtvochtigheid hoog is, worden de rupsen en poppen aangevallen door schimmels als
Entomophtera.
Behandeling
- Het wordt aanbevolen om vroeg in het seizoen te planten en goed uit te dunnen. Tegen de tijd dat de rupsen uitkomen, zijn de planten dan al groot en sterk genoeg zodat ernstige vraatschade voorkomen wordt.
- Men kan ook feromoonvallen plaatsen om mannetjes te vangen, maar die hebben weinig of geen effect op de eerste generatie in mei/juni.
- Helaas is in de jaren 1990 in de koolmot resistentie opgetreden tegen Bacillus thuringiensis die veel werd ingezet tegen de rupsen. Wel kan men Trichogramma inzetten, die de eieren parasiteren. Deze miniatuur wespjes zijn bij bedrijven voor biologische bestrijding te koop.
De kooluil, Mamestra brassicae
De rupsen van de kooluil,
Mamestra brassicae (Order: Lepidoptera; Family Noctuidae) zijn zeer schadelijk op kool, zelfs bij lage dichtheid. Ze komen ook op andere brassicaceae voor, evenals op tomaten, sla, uien en diverse andere planten. De mot heeft een bruinachtige kleur, waarbij de voorvleugels donkerder zijn dan de achtervleugels. Net als andere Noctuidae zijn de motten 's nachts actief. Ze komen in geheel Europa, Azië en Noord Afrika voor.
Biologie
In mei - juni kruipen de volwassen motten uit de poppen die in de aarde hebben overwinterd. Na het paren leggen de vrouwtjes groepen van 20-100 halfronde eieren aan de onderzijde van bladeren.
Jonge rupsen zijn groen. Ze vreten ongeveer een maand van de bladeren. Om gedurende de dag niet op te vallen, zitten de jonge rupsen bovenop een bladnerf en vreten van het weefsel tussen de nerven. Ze zijn die manier heel moeilijk te vinden, zelfs als ze al zo'n 2 cm lang zijn.
Oudere rupsen worden bruin. In dit stadium verbergen ze zich overdag onder de bladeren of in de grond, om 's nachts terug te keren om te vreten. De volgroeide rupsen kunnen een lengte bereiken van 4,5 cm. Ze verpoppen in de grond en de poppen overwinteren. Onder gunstige omstandigheden ontpoppen enkele motten al in augustus of september om een tweede generatie rupsen te produceren. Alle poppen van deze generatie overwinteren.
Schade
Bijna volgroeide rupsen vreten grote hoeveelheden blad en kunnen tamelijk schadelijk worden, zelfs als het aantal rupsen per plant gering is.
Natuurlijke vijanden
M. Brassicae heeft veel natuurlijke vijanden. De grote, kale, sappige rupsen staan op het menu van veel vogels en hun kuikens. De rupsen worden ook aangevallen en gegeten door muizen, loopkevers, wespen, en geparasiteerd door kleine sluipwespen van de familie
Braconidae.
Muizen, mollen en duizendpoten vreten de overwinterende poppen, terwijl motten gevangen worden door uilen, nachtzwaluwen en spinnen. Zelfs de eieren zijn niet veilig. Kleine wespen van de families
Myrmaridae en
Trichogrammatidae (orde: Hymenoptera; superfamilie: Chalcidoidea) zijn eierparasieten en diverse
Trichogramma soorten worden als plaagbestrijder gebruikt tegen de kooluil en andere vlindersoorten.
De
Trichogramma wespjes leggen tussen de één en 50 of meer eieren in een enkel gastei, afhankelijk van zijn grootte. Zodra de wespenlarfjes uitkomen, stopt de ontwikkeling van het embryo in het gastei. Het ei zelf wordt zwart, waardoor het gemakkelijk als geparasiteerd ei te herkennen is. Er kunnen vele generaties wespen voorkomen per seizoen en
Trichogramma soorten overwinteren als larve in het gastei.
Behandeling
- Vanwege het grote aantal natuurlijke vijanden is het af te raden om insecticiden tegen M. Brassicae te gebruiken, aangezien veel van zijn natuurlijke vijanden dan ook gedood worden. Het is beter om rupsen met de hand te verzamelen, bij voorkeur voor zonsopgang, of na zonsondergang, vanwege de gewoonte van de rupsen om zich overdag te verbergen.
- Voor biologische bestrijding kan men Trichogramma soorten aanschaffen, die commercieel te verkrijgen zijn.
- Lok vogels naar de tuin door nestkastjes te plaatsen.
De koolvlieg, Delia radicum
De koolvlieg valt alle kruisbloemigen aan en is een ernstige plaag op kool, radijs, raapjes e.a. De wortels van kool kunnen vrijwel geheel door de
maden weggevreten worden. In radijs en raapjes vormen de maden gangen in de vlezige delen waardoor ze ongeschikt worden voor menselijke consumptie. Er kunnen twee of drie generaties per jaar voorkomen.
Uiterlijke kenmerken
De koolvlieg,
Delia radicum (Orde: Diptera; Familie: Anthomiidae) is een 6-7 mm lange, grijze vlieg die veel op een gewone huisvlieg lijkt. De larven zijn geelwitte, pootloze maden. Zij kunnen een lengte van 10 mm bereiken. Ze hebben geen kop, alleen twee donkergekleurde mandibels (kaken). Zij verpoppen zich in een tonvormig, bruin puparium.
Biologie
De eerste vliegen komen in april/mei te voorschijn. Vrouwtjes leggen hun eieren in kleine groepjes in de grond rond de stam van kruisbloemige planten.
Bij een temperatuur van 15 ºC komen de larven na ongeveer een week uit en beginnen onmiddellijk van de wortels te vreten. Terwijl ze vreten, vormen ze gangen in de zachtste delen. Als ze na drie tot vier weken volgroeid zijn, verlaten ze de plant en verpoppen ze in de grond.
Afhankelijk van de temperatuur kunnen er twee of drie generaties voorkomen. Als de grondtemperatuur in de zomer boven de 22 ºC komt, blijven de poppen in een rusttoestand; zij ontwikkelen zich pas verder als de temperatuur weer onder de 20 ºC komt. Poppen die in september of begin oktober gevormd worden, overwinteren in de grond.
Schade
De koolvlieg valt alle kruisbloemigen aan en is een ernstige plaag op bijvoorbeeld kool, radijs en raapjes. Omdat de maden gangen in de ondergrondse zachte delen graven, worden radijsjes en raapjes ongeschikt voor menselijke consumptie. Aangetaste jonge koolplanten krijgen een loodachtige kleur, waarna ze verwelken en omvallen. Bij radijs zijn paarsachtig rode bladeren die later geel worden vaak een teken dat de plant door deze plaag is aangetast.
Natuurlijke vijanden
De belangrijkste parasitoïden van de koolvlieg zijn de wesp
Trybliographa rapae (Orde: Hymenoptera; Familie: Cynipidae) en de kever
Aleochara bilineata (Orde: Coleoptera; Familie: Staphylinidae).
T. Rapae vrouwtjes leggen hun eieren in eerste en tweede stadium larven van de vlieg, terwijl vrouwtjes van
A. Bilineata hun eieren in de grond rondom aangetaste planten leggen. Nadat de keverlarven zijn uitgekomen, vinden ze de poppen van de koolvlieg. Zij boren zich het puparium in waar zij zich ontwikkelen door van de pop te vreten.
Rovers die de maden van de koolvlieg vreten zijn de loopkever
Pterostichus vulgaris (Orde: Coleoptera; Familie: Carabidae) en diverse soorten van het geslacht
Harpalus. De kleine
Bembidion soorten van dezelfde familie als
Harpalus vreten eieren van de koolvlieg.
Behandeling
- Radijs en raapjes en ook jonge koolplanten kunnen het best bedekt worden met insectengaas gedurende de eerste periode van eiafzetting van de koolvlieg, in april/mei.
- Regelmatig wateren vermindert het aantal eieren, aangezien vrouwtjes een voorkeur hebben voor een droge grond om hun eieren te leggen.
- Leg een stuk karton, vloerbedekking of vilt op de grond rondom de stengels van kool. De vrouwtjes leggen hun eieren daarop in plaats van in de grond, waardoor de eieren opdrogen voor ze uitkomen.
- Laat andere gewassen tussen de kool groeien, die de vrouwelijke koolvlieg op afstand houden: bijvoorbeeld diverse kruiden en witte klaver. De bloemen hiervan trekken ook weer natuurlijke vijanden aan.
De koolwittevlieg, Aleyrodes proletella
De koolwittevlieg,
Aleyrodes proletella (Orde: Hemiptera; Familie: Aleyrodidae) is een van de vele plagen op brassicaceae (kool, spruiten e.d.). Het is een klein insect van niet meer dan 2 mm lengte, en met zijn vier wit bepoederde vleugels lijkt hij wat op een miniatuur motje.
Er bestaat een groot aantal soorten wittevlieg, die allemaal op elkaar lijken en alle tot dezelfde familie behoren. Ze komen op veel verschillende soorten wilde en gecultiveerde planten voor.
Biologie
De eieren van de
koolwittevlieg worden aan de onderkant van bladeren gelegd in (semi-)cirkels. Pas uitgekomen larven zijn de eerste drie dagen mobiel, waarna ze zich als onbeweeglijke schildjes aan de onderzijde van het blad vasthechten. Zij leven van plantensappen die ze opzuigen, tot ze het popstadium bereiken, waarin zij geen voedsel meer opnemen. Enige tijd later komt de volwassen wittevlieg uit de pop en herhaalt de cyclus zich.
Gedurende het voorjaar en de zomer kunnen er drie tot vier generaties ontstaan. In het najaar, als de dagen korter worden, bereiden de vrouwtjes zich voor op de overwintering. Hun lichaamsvet neemt toe terwijl de groei en ontwikkeling van hun geslachtsklieren ophoudt. Mannetjes overwinteren niet. Nadat ze de vrouwtjes hebben bevrucht, sterven zij uiteindelijk gedurende de winter.
Schade
Net als bladluizen, scheiden wittevliegen honingdauw af, wat de bladeren kleverig maakt en daardoor vatbaar voor aantasting door zwarte,
roetachtige schimmels. Hoewel de koolwittevlieg geen serieuze plaag is, zijn de roetachtige schimmels dit wel omdat er, als zij aanwezig zijn, minder licht op de bladeren valt. Dit kan een vroegtijdige bladval veroorzaken, wat op zijn beurt de planten verzwakt.
Natuurlijke vijanden
Vanwege hun dikke schilden die aan de bladeren vast zitten, is koolwittevlieg moeilijk te bestrijden met sproeimiddelen, aangezien deze alleen de volwassenen zullen treffen. Zij hebben gelukkig wel
natuurlijke vijanden. Vrouwelijke sluipwespjes (Orde: Hymenoptera; Superfamilie: Calcidoidea; Familie: Aphelinidae) leggen telkens één ei in ieder schildje van de wittevlieg. Als de wespenlarve uitkomt, voedt het zich van de wittevlieglarve en doodt het uiteindelijk. Het schildje kleurt dan zwart en geparasiteerde schildjes zijn dus goed te onderscheiden van niet-geparasiteerde schildjes, die gelig wit zijn. Volwassen wespjes komen naar buiten door een gat te boren in de bovenkant van het schildje. Korte tijd later zijn ze gereed om andere schildjes te parasiteren.
In kassen wordt veel gebruikt gemaakt van de sluipwesp
Encarsia formosa die tot dezelfde familie behoort als de sluipwespjes in de tuin.
E. formosa wordt ingezet tegen de
kaswittevlieg,
Trialeurodes vaporariorum, en heeft een karakteristiek wit achterlijf. De sluipwespjes in onze tuinen zijn meestal volledig zwart.
Een andere vijand is de
galmug (Orde: Diptera; Familie: Cecidomyiidae). De volwassen galmuggen zijn erg kleine vliegjes met lange poten, en hun voelsprieten zijn geringd met korte haren. De oranje-rode larven zijn rovers en zij vallen eieren en schildjes aan door ze te doorboren en de lichaamsvloeistoffen eruit te zuigen. De larven overwinteren in de grond en pas in het voorjaar verpoppen ze, waarna ze als volwassen galmuggen tevoorschijn komen.
Behandeling
Zoals gezegd, is de koolwittevlieg geen serieuze plaag. Om roetachtige schimmels tegen te gaan op door koolwittevlieg aangetaste bladeren, is het aan te raden de onderkant van die bladeren met water te besproeien. Dit verwijdert de honingdauw waarop de schimmels kunnen groeien.
De melige koolluis, Brevicoryne brassicae
De melige koolluis is een ernstige plaag op veel brassicacea, ofwel kruisbloemigen, vooral op kolen, Brusselse spruitjes, bloemkool, broccoli, koolraap en koolrabi. Deze bladluizen hebben een grijsgroene kleur en zijn bedekt met een witte, poederachtige waslaag.
Biologie
De melige koolluis,
Brevicoryne brassicae (Orde: Hemiptera; Familie; Aphididae) komt het hele jaar door op brassicacea voor. In het voorjaar en de zomer planten de vrouwtjes zich parthenogenetisch voort (d.w.z. dat de eieren zich zonder bevruchting ontwikkelen), waarbij ze levende jongen produceren.
Van mei tot juli, wanneer de populaties te groot worden, ontwikkelen zich gevleugelde vrouwtjes die wegvliegen om nieuwe kolonies te stichten op jonge planten.
In het najaar verschijnen, onder invloed van korte dagen en lage temperaturen, seksuele vrouwtjes en mannetjes. Na de paring leggen deze vrouwtjes eieren op de stelen en bladeren van oude planten. De eieren zijn het overwinteringsstadium van deze bladluissoort. In zachte winters kunnen aseksuele vrouwtjes de winter ook overleven. De eieren komen in de volgende april uit, en deze generatie bestaat uitsluitend uit aseksuele vrouwtjes, die de hele cyclus opnieuw starten.
Schade
De bladeren waaraan de bladluizen zuigen ontwikkelen gele plekjes en later verkleuren en vervormen ze, hetgeen veroorzaakt wordt door het giftige speeksel. Ook raken de bladeren bedekt met een kleverige, melige laag. Ernstige aantasting kan de groei remmen, en is vaak dodelijk voor jonge en zwakke planten. Bladluizen dringen vaak diep spruitjes, bloemkolen en koolharten binnen, waardoor deze oneetbaar worden. In het algemeen worden aantastingen vanaf juli serieus, en tegen september - oktober hebben ze hun piek bereikt. Behalve dat
B. brassicae schade aan gewassen aanbrengt vanwege het giftige speeksel, verspreidt deze bladluis ook virussen in bloemkool, koolrabi, koolraap en kool.
Natuurlijke vijanden
Bladluizen hebben veel vijanden; de belangrijkste zijn zweefvliegen, lieveheersbeestjes, galmuggen, roofwantsen, en gaasvliegen. Maar ook vogels, oorwormen, loopkevers, en spinnen azen op bladluizen.
Een andere vijand die recentelijk belangrijk is geworden voor de biologische bestrijding van deze bladluis, is de parasitaire wesp,
Diaeretiella rapae (Orde: Hymenoptera; Familie: Aphediidae).
Behandeling
- Om de overwinterende eieren te vernietigen is het aan te raden om oude planten na de oogst te verbranden of te begraven. Dit zal heraantasting in het volgende voorjaar verminderen, hoewel een invasie van gevleugelde bladluizen uit de omgeving natuurlijk niet uitgesloten is.
- Je kunt de tuin aantrekkelijk maken voor zweefvliegen door planten te kweken met platte, open bloemen, zoals boterbloemen, madeliefjes, margrieten, zonnebloemen en goudsbloemen, of kruiden als dille of venkel.
- Voor biologische bestrijding kun je de parasitaire wesp, Diaeretiella rapae kopen.
Lees verder