De eetbare mossel, Mytilus Edulis
Als je naar naar het strand gaat, zie je vast wel palen met mosselen erop. Ze zitten in grote hoeveelheden aan de paal en aan elkaar vast, zodanig dat de paal zelfs nauwelijks nog zichtbaar is. Hoe komt het dat ze daar zo zitten? En wat zijn die bruine draden die uit hun schelp komen?
Leefomgeving
De eetbare mossel leeft meestal in de getijdenzone. Dit is een gebied tussen de hoogste springvloed en de laagste ebwaterlijn. De mossel heeft het door het grote verschil in getijden niet altijd makkelijk. Om niet uit te drogen houdt ze wanneer het eb is water vast door haar kleppen te sluiten. Uit dit water haalt ze ook haar zuurstof. Als dit op is gaat ze over op een ander soort ademhaling, de anaërobe ademhaling, waarvoor geen zuurstof nodig is. Hier kan ze het maximaal zes uur op volhouden. Zodra ze weer met water in contact komt, gaat ze meteen over op de normale ademhaling, aërobe ademhaling.
Mosselen kunnen enkele maanden onder het vriespunt leven. Ze zijn goed gewend aan temperaturen tussen de 5 en 20 graden Celsius en kunnen maximaal tegen een temperatuur van 29 graden Celsius. Ze kunnen enkel leven in water waarvan het zoutpercentage hoger is dan 15%.
Verspreiding
De eetbare mossel komt voor in de gematigde kustgebieden van Noord-Noorwegen tot Noordwest-Afrika, de oostkust van de Poolzee van Noord-Amerika tot Zuid Carolina en de westkust van Alaska tot Mexico.
Leefwijze
De eetbare mossel leeft óf op een vaste ondergrond (zoals rotsen, palen, schelpen) óf aan elkaar. Doordat ze een gestroomlijnde schelp heeft die ervoor zorgt dat er weinig weerstand is bij beweging, glijdt het water er makkelijk langs. Wel bestaat altijd het gevaar van wegdrijven. Daarom maakt ze zich aan iets vast met behulp van byssusdraden. Deze maakt ze met de byssusklier. Als de mossel een aangenaam plekje (harde ondergrond) heeft gevonden maakt de byssusklier de draden aan. Deze bestaan uit vloeibaar eiwit en komen uit de voet van de mossel. De voet is direct verbonden met de klier. Als de vloeistof in aanraking komt met het zoute water verhardt ze meteen en komt de mossel zo stevig aan de ondergrond vast te zitten met behulp van de byssusdraden.
Mosselen maken op deze manier erg veel byssusdraden. Al deze draden samen worden de mosselbaard genoemd. Ze hoeven echter niet voor altijd vast te zitten, ze kan de byssusdraden ook weer in zich opnemen en verhuizen naar een betere leefomgeving.
Voedsel
De mossel is een filteraar, ze filtert het water. Haar voedsel bestaat uit fytoplankton of plantaardig plankton, ééncellige microdiertjes en organisch afval.
Wanneer mosselen in aanraking komen met water openen zij hun schelp om een waterstroom op gang te brengen. Deze stroom wordt veroorzaakt door een effect van heel veel trilhaartjes. Het water wordt naar binnen gezogen via de instroomopening. Als het is binnengestroomd, wordt het via de trilharen naar de kieuwen geleid. Als de voedseldeeltjes uit het water de kieuwen raken worden deze door de trilharen verder vervoerd op de kieuwen. De kieuwen nemen vervolgens het zuurstof en voedsel op in de slijmlaag. Als de voedseldeeltjes naar de slijmlaag zijn gebracht, worden ze via de slijmlaag naar de mond gebracht. Hier wordt het voedsel geselecteerd op grootte en gewicht. Alleen de kleinste deeltjes worden opgenomen en verteerd. Al het verteerde en onverteerbare voedsel en ook de niet eetbare stoffen (zoals slib) worden in een soort van pakketjes uitgeworpen. Op deze manier zuivert de eetbare mossel het zoute water, vaak wel 50 liter per dag!
Vijanden
Eén van de vijanden van de eetbare mossel zijn de waadvogels. Voorbeelden hiervan zijn de zwart met wit gekleurde scholekster, de eidereend en de zee-eend. Bij laag water zoeken deze de mossel op en wrikken haar met hun snavel open of ze verbrijzelen de mossel meteen. Daarnaast vormt de zeester ook een grote bedreiging voor de mossel. Hoewel deze vrij sloom is in haar bewegingen kan ze de mossel goed aan. De zeester kruipt op de mossel en pakt de twee schelpen stevig met haar zuignappen vast. Na een tijdje wordt de mossel moe van deze zuigkracht en doet zij de schelp open. Wanneer dit gebeurt, spuit de zeester maagzuur naar binnen. Uiteindelijk overlijdt de mossel hieraan en kan de zeester haar opeten. Een derde vijand is de vleesetende slak, zoals bijvoorbeeld de tepelhoorn. Deze maakt met zijn rasptong een gaatje in de schelp van de mossel. Vervolgens wordt de inhoud van de mossel met een slurfje leeggezogen. Eén van de nieuwste vijanden van de mossel is de exotische Japanse oester. Zij leeft bij de mosselen en eet de mossellarven uit het water op. Maar de grootste vijand is toch wel de mens! Er worden jaarlijks miljoenen mosselen door mensen gevangen en verorberd.
Kenmerken
De eetbare mossel komt uit de afdeling weekdieren (Mollusca) en uit de klasse van de tweekleppigen (Bivalvia).
Waaraan je kunt zien dat ze behoort tot de afdeling weekdieren:
- Ze heeft een tweezijdig symmetrische lichaam, dit houdt in dat je haar maar op één manier in ongeveer twee gelijke stukken kunt delen.
- Haar skelet bestaat uit drie drie lagen: een zachte buitenlaag, een beschermende laag (bestaande uit kalk) en een dunne parelmoerlaag aan de binnenkant.
- Ze is koudbloedig, ze produceert zelf geen warmte waardoor ze de temperatuur van haar omgeving aanneemt.
- Ze heeft een waterig lichaam.