Slangen in Nederland: ze zijn er echt!
Wie aan slangen denkt, denkt aan tropische oorden, landen duizenden kilometers ver weg of wellicht aan terraria. Ons eigen kleine land komt meestal niet snel in de gedachten op. Toch leven er in Nederland drie soorten slangen. De gladde slang, de adder en de ringslang leiden een verborgen leven en laten zich niet gemakkelijk zien. Maar, wie ooit oog in oog heeft gestaan met één van deze drie jongens, vergeet dat waarschijnlijk zijn leven lang niet meer.
Slangen zijn reptielen en dus koudbloedige dieren. Dat betekent dat ze niet in staat zijn om hun eigen lichaamstemperatuur te regelen. Wij mensen kunnen dat wel. Net als andere zoogdieren en vogels. Slangen hebben echter de zon nodig om op te warmen. Overdag liggen ze dan ook uren op warme plekjes te soezen, tot ze voldoende zijn opgewarmd of worden opgeschrikt door bijvoorbeeld naderende wandelaars. Dan zoeken ze de veilige beschutting van het dichte struikgewas weer op, kruipen onder stenen of takken of verdwijnen razendsnel in holletjes onder de grond.
Geur proeven
De drie slangen in Nederland voeden zich grotendeels met muizen, hagedissen, kikkers en salamanders. Het belangrijkste zintuig van de slangen is het orgaan van Jacobson, dat zich in het gehemelte bevindt. Hiermee kunnen ze geuren als het ware proeven. Dat is ook de reden dat slangen voortdurend hun tong naar buiten steken en op en neer bewegen (tongelen). Zo vangen ze geuren op en dat helpt ze bij de jacht naar prooidieren.
De gladde slang en de adder leven vooral in heideterreinen en open plekken in het bos, de ringslang is meestal in de buurt van water te vinden en ligt vaak op dijkjes in de buurt te zonnen. Aan het eind van de zomer bereiden de slangen zich voor op de winterslaap en zoeken een goede schuilplaats waar ze veilig en beschut de wintermaanden kunnen doorbrengen. Tijdens deze winterslaap ligt de stofwisseling van de slangen bijna stil en is de lichaamstemperatuur sterk verlaagd. Met de vetreserves die ze tijdens de zomermaanden door goed te eten hebben opgebouwd, kunnen ze het zo tot het vroege voorjaar uithouden.
De gladde slang: de meest schuwe slang
Bron: Tamira Hankman De gladde slang wordt maximaal 70 cm lang en is dus geen grote slang. Hij is totaal ongevaarlijk; niet giftig en niet agressief. De gladde slang heeft een (grijs)bruine, enigszins glimmende huid met donkere vlekjes op de rug. Hij heeft gele ogen met ronde pupillen. De gladde slang is levendbarend en legt dus geen eieren. De jongen komen, net als bij (vrijwel alle) zoogdieren, zo uit het moederlichaam. De gladde slang is de meest schuwe slang van ons land. Hij leidt een erg verborgen leven en hoewel hij overdag actief is, zul je hem niet vaak te zien krijgen. In ons land komt de gladde slang vooral voor op de Veluwe, in Drenthe en Friesland en op enkele plekken in Noord-Brabant, Limburg en Overijssel.
De adder: de enige gifslang
De adder wordt meestal niet groter dan zo'n 65 cm en is daarmee net iets kleiner dan de gladde slang. Hij heeft wel een veel gespierder lichaam. De adder is meestal grijs (mannetje) of bruin (vrouwtje) en heeft een opvallende donkere zigzagtekening op de rug. In tegenstelling tot de andere twee slangen, heeft de adder een verticale pupil, waardoor hij altijd wat boos lijkt te kijken.
De adder is, afhankelijk van het weer, zowel overdag als in de schemering actief. Een bijzonder fenomeen is de zogenaamde 'paringsdans' van de addermannetjes. Deze dans wordt door twee of meer mannetjes samen uitgevoerd om te bepalen wie er met een in de buurt liggend vrouwtje mag paren. De adder is levendbarend en legt dus geen eieren.
De adder is de enige gifslang in ons land. En hoewel je met deze slang dus voorzichtig moet zijn, is de kans dat je ooit gebeten wordt door een adder heel erg klein. De adder zal veel eerder vluchten dan bijten. Hij is niet agressief. Alleen als hij zich bedreigd voelt en in het nauw gedreven wordt, zal hij zich – om zich te verdedigen – bijten. Laat je de adder met rust, dan is hij volstrekt ongevaarlijk. De adder komt vooral voor in Drenthe, Friesland, Gelderland en Limburg.
De ringslang: de enige slang die eieren legt
De ringslang is de grootste slang van ons land. Hij kan zo'n 1 meter 40 lang worden. Het meest opvallende uiterlijke kenmerk van de ringslang is de gele en zwarte ring achter zijn kop. En daar dankt hij dan ook zijn naam aan. De ringslang is overdag actief en kan zich zowel op het land als in het water snel verplaatsen. Hoewel hij goed kan duiken, zwemt hij meestal met zijn kop boven water. De ringslang heeft, net als de gladde slang, ronde pupillen en is volstrekt ongevaarlijk. Hij is niet giftig en niet agressief. Zelfs als de ringslang gevangen wordt, bijt hij niet.
Een opvallend en buitengewoon slim trucje van de ringslang is dat hij doet alsof hij dood is wanneer er gevaar dreigt. Veel vijanden van de ringslang eten namelijk alleen levende prooien. Om mogelijke belagers te misleiden rolt hij zich kronkelend op zijn rug, houdt zijn lichaam vervolgens helemaal slap, laat zijn bek (met de tong eruit) open hangen en draait zijn pupillen weg. Om zijn schouwspel nog overtuigender te maken, presteert hij het soms zelfs om een straaltje bloed uit zijn bek te laten lopen! Zodra de vijand is verdwenen is, komt de slang weer 'tot leven' en vlucht razendsnel naar een nabijgelegen schuilplaats.
De ringslang is, van de drie soorten die in ons land leven, de enige die eieren legt. De slang legt haar twintig tot dertig eieren in zogenaamde broeihopen. Deze hopen bestaan uit compost, bladeren of mest en door de warmte in de hoop worden de eieren uitgebroed.
De ringslang leeft in de buurt van water en komt in ons land vooral voor boven de grote rivieren; rond Amsterdam en Utrecht, op de Veluwe en in Drenthe en Friesland.
Alle reptielen die in Nederland leven, dus ook de gladde slang, de adder en de ringslang, zijn beschermde diersoorten. Ze zijn opgenomen in de Flora- en Faunawet en mogen dus niet verstoord, gevangen of meegenomen worden.