De meikever en de meikeverlarve (engerling)
Meikevers zijn met hun kastanjebruine dekschilden, oranje voelsprieten en witte driehoekjes, onder het dekschild, prachtig gekleurde kevers om te zien. Een puntig achterwerk en kastanjebruine tot rode poten met voetjes, maken de meikever zeer herkenbaar. De kever leeft als engerling drie tot vier jaren in de grond en voedt zich met de wortels van grassen en planten die langzaam afsterven. De engerlingen veroorzaken zo veel schade aan particuliere tuinen, voetbalvelden en o.a. golfbanen. De volwassen meikever voedt zich met de bladeren van bomen zoals eik, beuk, walnoot en fruitboom wat kan leiden tot bomen zonder blad in de zomer.
De meikever (Melolontha melolontha)
De meikever of gewone meikever is een gevleugeld insect uit de orde van de kevers (Coleoptera), de familie van de bladsprietkevers (Scarabaeidae) en het geslacht Melolontha. De meikever bezit vele kleine witachtige haartjes waardoor het lijkt of er meel op het lichaam zit en in Nederland heet de meikever dan ook wel mulder, afgeleid van molenaar.
Het lichaam van de meikever is in drieën te delen.
Kenmerken van de meikever
De meikever is een drie centimeter grootte kever met een kastanjebruine rug en zes kastanjebruine tot oranje poten. Het lichaam van de meikever heeft een chitinepantser dat steun geeft en bescherming tegen uitdroging en beschadigingen. De meikevers kunnen niet goed zien maar gebruiken hun antennes. De meikever heeft een lichaam dat figuurlijk in drieën verdeeld kan worden, namelijk in:
- de kop;
- het borststuk (thorax);
- het achterlijf (abdomen).
De kop
De kop wordt aan de bovenkant beschermd door een benig kopschild of vertex. Links en rechts van het kopschild staan de zwarte, kraalachtige en samengestelde facetogen. Een facetoog bestaat uit vele identieke lichtdetectors (ommatidia) die dicht tegen elkaar liggen. De meikever is hierdoor goed in het registeren van beweging.
De antennes
De antennes of voelsprieten hebben een oranje kleur en eindigen in een verdikking. Deze verdikking bestaat uit verschillende delen (lamellen) die veel zintuigcellen bevatten om geuren waar te nemen. Als de lamellen uitwaaieren worden ze gebruikt om voedsel te zoeken. Bij het mannetje worden ze tevens gebruikt om een vrouwtje te zoeken. Het mannetje bezit zeven oranje lamellen en het vrouwtje zes. Bij het mannetje zijn de lamellen langer dan bij het vrouwtje. De meikevers kunnen de antennes inklappen om ze te beschermen wanneer ze niet nodig zijn.
kop van de meikever.
zeven lamellen.
De zanglijster eet een engerling.
De bek van een meikever
De bek van de volwassen meikever bestaat uit:
- twee krachtige bovenkaken die de bladeren snijden;
- twee gekartelde onderkaken en een kleine voelspriet;
- de onderlip met daaronder twee kleine voelsprieten met de smaakorganen.
Het borststuk (thorax)
Achter de kop bevindt zich de thorax of het borststuk. Het borststuk wordt aan de bovenzijde bedekt door een donker, harig en benig halsschild (pronotum). Daarachter de twee harde en kastanjekleurige dekschilden met in het midden een zwart schildje (scotellum). De twee dekschilden zijn voorzien van fijne, witte haartjes en acht (vier op elk dekschild) opvallende lengterichels. De dekschilden zijn de twee vleugels van de in totaal vier vleugels die de meikever heeft. In rust zijn de dekschilden één geheel maar als de meikever gaat vliegen tegen schemertijd, vouwen de dekvleugels zich uit en worden de andere twee doorzichtige en geaderde vleugels zichtbaar.
Het achterlijf (de abdomen)
Het borststuk gaat halverwege de kastanjebruine dekschilden over in het achterlijf. Het spitse uiteinde van het achterlijf steekt onder de dekschilden uit en heet het achterlijfspunt of pygidium. Dit achterlijfspunt is bij de mannetjes langer dan bij de vrouwtjes. De onderkant en de zijkant van de meikever is zwart en wit met op de zijkant, net onder de dekschilden witte, driehoekige vlekken.
De poten
De zes harige kastanjebruin tot rode poten bestaan uit verschillende delen (geledingen). Elke poot is aan het onderlichaam bevestigd met de heup (Coxa) gevolgd door de dij (femur). Het volgende deel is de scheen (tibia), die bij het vrouwtje drie tandachtige uitsteeksels heeft en bij het mannetje twee. Ook is de scheen van het vrouwtje, breder dan de scheen van het mannetje. De uitsteeksels bij het vrouwtje zijn tevens de graafpoten om de eitjes in de grond te graven. Het laatste deel is de voet (tarsus) en bestaat uit vijf segmenten met als laatste segment de klauwtjes, waarmee de meikever zich vasthoudt aan de ondergrond. De meikever ‘loopt’ op de scheenbenen en de voeten slepen erachter aan.
De paring
De paring
In de lente wanneer de volwassen meikever uit de grond kruipt, doet de kever zich eerst een tijd tegoed aan de bladeren van bomen. Deze bladeren, bijvoorbeeld van een eik, haagbeuk, walnoot of pruimenboom, bevatten bladalcohol, een olie-achtige vloeistof. De mannelijke meikever ruikt van grote afstand de sterke en fruitige geur van de alcoholen die vrijkomen door de uit vraat beschadigde bladeren en vliegt ernaar toe. Eenmaal in de buurt van de boom, ruikt het mannetje de lokstoffen (feromonen) van het vrouwtje en vindt de paring plaats. Meikevers paren met de achterlijfspunten tegen elkaar en dit kan vreemde taferelen geven. De zeven lamellen op de foto laten zien dat het mannetje op de rug ligt en door het vrouwtje steeds een stukje wordt meegesleept.
Na de paring in mei of juni sterft het mannetje meikever. Het vrouwtje graaft zich in de grond en legt op een diepte van 10 tot 25 centimeter 15 of meer eitjes verdeeld in groepjes van vier of vijf eitjes. De vrouwtjes sterven kort na het eieren leggen. Na ongeveer vier tot zes weken komen de eitjes uit en de larven die verschijnen worden engerlingen genoemd. De engerlingen hebben een duidelijke 'C'- vorm, een vlezig lichaam en een crème-witte kleur met oranje/bruin gekleurde stippen aan de zijkant van het lichaam, de ademopeningen. Verder hebben ze een verharde oranjebruine kop met donkerder kaken en zes gelede oranjebruine poten. Het achterlijf van de engerling is zwart/blauw gekleurd en dikker. Dit heeft als reden dat een engerling geen uitscheidingsorgaan heeft en de uitwerpselen achter in het lichaam terechtkomen. De engerling groeit snel en vervelt drie keer in gemiddeld drie jaar totdat de grootte bereikt is van vijf tot zes centimeter. Hoe snel de engerling groeit is mede afhankelijk van de temperatuur van de grond en het voedselaanbod, zoals de hoeveelheid wortels van grassen en planten in de grond. In Noord-Europa, waar het gemiddeld kouder is, leeft de engerling dan ook langer in de grond (vijf jaar). Als de maximale grootte bereikt is aan het einde van de zomer, maakt de engerling een holletje op één meter in de grond en vindt de laatste vervelling plaats in de zogeheten poppenkamer (de poppenwieg). Na vijf tot zes weken komt in de herfst de jonge meikever uit de pop en blijft overwinteren. Pas in het volgend voorjaar komt, bij een temperatuur van ongeveer 10 à 11 graden, de jonge volwassen meikever uit de grond. Van ei, larve, pop en kever is een volledige metamorfose en binnen twee weken is de jonge volwassen meikever geslachtsrijp.
Meikeverexplosie
Omdat de engerlingen een ontwikkelingscyclus hebben van meestal drie jaar (in Nederland), kan het ene jaar een meikeverexplosie plaatsvinden en het andere jaar niet. Waar de vele larven van de meikever zich in de zomer ondergronds voeden met de wortels van planten en grassen ontstaat er heel veel dor, bruin en dood gras wat typerend is voor een meikeverexplosie. De meikever legt de eitjes in zandgronden en kan vooral in het midden en oosten van Nederland voor veel schade zorgen. Ook ontstaat er schade aan grassen door de dieren die engerlingen eten. Dieren zoals de mol, egel, das, zwijn en tal van vogels.
Andere bladsprietkevers (Scarabaeidae) en engerlingen
Bladsprietkevers waar net als bij de meikever de larven engerlingen worden genoemd en schade geven aan het gazon, planten en grassen, zijn de:
- junikever (Amphimallon solstitialis). De engerlingen leven gemiddeld twee jaar in de grond;
- julikever (Polyphylla fullo). De engerlingen leven gemiddeld drie jaar in de grond;
- rozenkever (Phyllopertha horticola). De engerlingen leven een jaar in de grond;
- De neushoornkever (Oryctes nasicornis). De engerlingen leven drie tot vijf jaar in een composthoop, rottende planten of in houtsnippers en brengen geen schade aan de tuin.