Ongewervelde dieren - Weekdieren
Ongewervelde dieren zijn onder te verdelen in meerdere groepen. Eén van deze groepen is die van de weekdieren. Er zijn vele verschillende soorten, waarvan een groot deel in de zee leeft, een ander deel in zoet water en ook een aantal op het land. Vele gebruiken een kruipvoet om te bewegen, andere bewegen nauwelijks. Ze zijn in allerlei groottes te vinden, van zeer klein tot zeer groot. Ze eten vanalles, maar worden zelf ook gegeten.
Weekdieren
Eén van de groepen binnen de ongewervelde dieren is die van de weekdieren, ook wel gastropoda genoemd. Er zijn vele duizenden soorten weekdieren, die weer in verschillende groepen onder te verdelen zijn. Drie bekende groepen hiervan zijn de tweekleppigen, de gastropoden en de koppotigen. Tot de tweekleppigen behoren onder meer mosselen, oesters, kokkels en scheermessen. Slakken, wulken, schaalhorens en alikruiken zijn voorbeelden van gastropoden. Inktvissen, octopussen en zeekatten behoren tot de koppotigen. Weekdieren hebben een zacht, ofwel week, lichaam, vandaar ook de naam van deze groep ongewervelde dieren. Veel weekdieren zijn voorzien van een harde schelp die hun zachte lichaam beschermt tegen invloeden uit de omgeving en tegen vijanden. Dit geldt echter niet voor alle weekdieren. Zoals de naam al aangeeft, hebben naaktslakken geen schelp en moeten zij op een andere manier bescherming zoeken.
In water en op land
Veel weekdieren leven in het water. Een groot deel is te vinden in de zeeën, zoals zeekatten, oesters, octopussen, schaalhorens, inktvissen, wulken en purperslakken. Een aantal van de slakken en tweekleppigen leeft echter in zoet water. Dit geldt bijvoorbeeld voor zwanenmosselen, parelmosselen en erwtenmosselen, die alle drie tot de tweekleppigen behoren. De grote posthoren is een slak die in zoet water leeft.
Slakken leven niet alleen in zeeën en zoete wateren, sommige soorten leven op het land. Dit zijn bijvoorbeeld naaktslakken, tuinslakken en wegslakken. Zoals genoemd hebben naaktslakken geen grote, stevige schelp die ze beschermt, hoewel sommige soorten nog een heel klein schelpje op hun rug of net onder de huid van de rug hebben. Om zich toch enigszins tegen vijanden te kunnen beschermen, scheiden naaktslakken veel slijm uit. Dit schrikt verschillende roofdieren af. Daarnaast houdt het slijm de slak vochtig. Ook andere landslakken hebben een vochtige leefomgeving nodig.
Beweging
Veel weekdieren zijn voorzien van een kruipvoet. Dit is een grote, gespierde voet die weekdieren als huisjesslakken gebruiken om vooruit te komen op het land. De spieren bewegen en tegelijkertijd scheidt de huisjesslak (net als de naaktslak) slijm uit, waardoor hij zich makkelijker kan verplaatsen. Ook voor weekdieren in het water is de kruipvoet handig. Schaalhorens gebruiken hun kruipvoet als een zuignap. In plaats van ermee te bewegen, houden ze zich hiermee juist vast aan een rots, tot het water weer begint te stijgen en de schaalhoren weer op pad gaat naar voedsel. Tweekleppigen bewegen over het algemeen niet veel, sommige zitten zelfs vast op hun plaats. Kamoesters daarentegen zijn tweekleppigen die wel bewegen. Dit doen ze door hun kleppen te openen en te sluiten. Inktvissen hebben een soort vinnen die ze bewegen om te zwemmen. Ook zijn inktvissen, net als octopussen, in staat op een andere manier snel weg te komen wanneer er gevaar dreigt. Ze zuigen dan water op en spuiten dit door de adembuis naar achteren. De octopus of inktvis schiet dan in hoog tempo de andere kant op dan het water en kan zo mogelijk aan zijn vijand ontsnappen.
Grootte
Weekdieren zijn er in alle soorten en maten. Veel slakken zijn vrij klein, maar de Afrikaanse reuzenslak ofwel agaatslak, die behoort tot de landslakken, draag een huis dat ruim 25 centimeter lang kan worden. De erwtenmossel is nog geen centimeter lang, terwijl de pacifische reuzenoctopus een spanwijdte van acht meter kan bereiken. Ook de grootte van inktvissen varieert sterk, van slechts één centimeter tot ruim twintig meter (inclusief tentakels) voor de reuzeninktvis.
Eten en gegeten worden
Veel weekdieren maken gebruik van hun radula om te eten. De radula is een soort tong waarop vele microscopisch kleine tandjes zitten. Naaktslakken raspen hiermee bijvoorbeeld over paddenstoelen om hun voedsel binnen te krijgen. Veel weekdieren in de zee, zoals schaalhorens, doen ditzelfde bij rotsen, waardoor ze er wieren en algen afschrapen. Mosselen vangen voedseldeeltjes die ronddrijven in het water. Inktvissen gebruiken hun lange tentakels om voedsel te vinden. Ze vangen hun prooi, zoals garnalen en krabben, met de zuignappen die zich aan de tentakels van de inktvis bevinden. De prooi wordt vervolgens door de kaken van het dier vermalen.
Allerlei weekdieren worden echter ook gegeten door andere dieren. Zo vouwt een zeester zich om een tweekleppige heen, duwt de twee helften van de schelp uit elkaar, perst zijn maag erdoorheen en eet zo de tweekleppige op. Scholeksters slaan schelpdieren kapot, terwijl zanglijsters huisjesslakken tegen stenen slaan om daarna het vlees op te eten. Ook kreeften, purperslakken en walrussen vormen een gevaar voor verschillende weekdieren. Daarnaast eten mensen allerlei weekdieren, zoals mosselen, oesters, alikruiken, inktvissen en octopussen.