De gewone tuinslak is een landslak en een huisjesslak
De gewone tuinslak, ook wel landslak genoemd, is een huisjesslak en is in Nederland en België de meest voorkomende slak. De slak kan zich bewegen door de voetzool. Dit is een sterke spier waar het slakkenhuis op staat en die zich samentrekt en weer uitstrekt, waarbij er een slijmspoor zichtbaar is. De gewone tuinslak is een nachtdier maar kan bij regenachtig weer ook overdag actief zijn. Een regenbui zorgt dan ook dat er veel huisjesslakken te zien zijn. Regenachtig weer wordt in de meteorologie dan ook wel slakkenweer genoemd.
De gewone tuinslak (Cepaea nemoralis), een landslak
Slakken of buikpotigen (Gastropoda) zijn een klasse uit de stam van Mollusca (weekdieren). De meeste weekdieren leven in het water (waterslakken) en ademen via de kieuwen. Een klein gedeelte van de weekdieren ademt via de longen, waaronder de landslakken. Andere benamingen voor de gewone tuinslak zijn duinslak, of roze tuinslak. De gewone (zwart gerande) tuinslak (Cepaea nemoralis) is van het geslacht van de Cepaea, uit de familie van de huisjesslakken (Helicidae) en is een landslak. Ze hebben:
- een week lichaam dat voor 80% uit water bestaat;
- geen inwendig skelet;
- een uitwendige schelp.
Van alle 150 soorten landslakken in Nederland en België is de gewone tuinslak de bekendste.
Kenmerken van de gewone tuinslak
De gewone tuinslak bestaat uit een grote spier (voetzool) en door de spier samen te trekken en weer uit te strekken, kruipt de slak langzaam vooruit. Het voorste gedeelte, naast de voetzool, is de kop van de gewone tuinslak en bovenop de voetzool zit de schelp of het slakkenhuis. Het slakkenhuis wordt door de gewone tuinslak aangemaakt en groeit mee en daardoor wordt de slak ook wel huisjesslak genoemd. Het slakkenhuis bestaat uit één stuk en in het slakkenhuis liggen de organen met hart, longen en darmen. Het slakkenhuis geeft de slak stevigheid en bescherming. De gewone tuinslak heeft maximaal vijf zwarte kleurbanden op het slakkenhuis en dit is ongeveer 25 millimeter groot. Rond de mondopening van het slakkenhuis loopt bij een volwassen exemplaar een donkere verdikte band (mondlip). Bij de nog niet volwassen slakken is de mondlip lichter van kleur (tot wit) en nog niet verdikt. De slak heeft twee paar tentakels op de kop. De bovenste twee tentakels bezitten de ogen en de onderste twee tentakels zijn voor de navigatie, het ruiken en het voelen. De gewone tuinslak heeft zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen.
Tuinslakken zijn een plaag voor tuinplanten, maar negen van de tien keren eten slakken vooral plantaardig afval, zoals dode bladeren, dode insecten, schimmels en hout. De slakken verwerken dit tot compost en zijn dus nuttige dieren. Zelf zijn de slakken voedsel voor vogels (de smidse van een zanglijster), muizen, egels, kikkers en padden. In koude winters en droge tijden gaat de slak onder de grond en houdt een winterslaap om rond het voorjaar weer tevoorschijn te komen. De gewone tuinslak is een nachtdier maar bij regenachtig weer zijn ze ook overdag te zien.
De zwart/bruine mondlip van een volwassen gewone tuinslak.
De witgerande tuinslak
De gewone tuinslak (Cepaea nemoralis) lijkt veel op de witgerande tuinslank (Cepaea hortensis). De witgerande tuinslak is iets kleiner dan de gewone tuinslak. Beiden kunnen geel, roze, of bruin van kleur zijn. Het onderscheid tussen de witgerande tuinslak en de gewone tuinslak is enkel te zien bij het volgroeide slakkenhuis van beide soorten. De rand (mondlip) van een volwassen slak met slakkenhuis is licht omgebogen en gekleurd. De witgerande tuinslak heeft een witte/bleke mondlip en de gewone tuinslak een bruin/zwarte mondlip. Onvolgroeide slakkenhuisjes van beide soorten hebben een broze, kleurloze en nog niet verdikte rand.
Het slakkenhuis
Op de verschillende kleuren slakkenhuisjes van de gewone tuinslak zitten maximaal vijf donkere kleurbanden om het slakkenhuis heen gedraaid. Het slakkenhuis bestaat uit kalk en andere mineralen. Het beschermt de slak tegen vijanden en voorkomt uitdroging. Na één tot twee jaar krijgt de gewone tuinslak een zwart/bruine mondlip aan het slakkenhuis, dan is de slak volwassen. Eenmaal volwassen dan kunnen de slakken nog enkele jaren leven.
Het zilverspoor
Zilverspoor
Bij de mond, aan de onderzijde van de kop, zit een klier waarmee de gewone tuinslak slijm kan maken, het zogeheten zilverspoor. Het slijm beschermt de voetzool van de slak en maakt het gemakkelijk om te bewegen, vooral op een ruw oppervlakte. Slakken laten via het slijmspoor ook een specifieke geur achter:
- om schuilplaatsen en voedselgebieden terug te vinden;
- voor de bevruchting;
- voor de winterslaap. De huisjesslakken sluiten dan de opening van hun huisje af.
Tongrasp of radula
De mond van de tuinslak heeft een raspachtige tong (de radula). De radula heeft duizenden hele kleine tandjes op rijen waarmee de slak het voedsel raspt tot kleine snippertjes. Voedsel als brandnetels, plantenresten, zwammen, aas, uitwerpselen, bladeren van kruidachtige planten, algen en fruit. De slak laat al etend een duidelijk vraatspoor achter.
Ogen op steeltjes.
Ogen op steeltjes
De gewone tuinslak heeft op de kop twee paar tentakels (voelsprieten). De bovenste en langste tentakels zijn de ogen (letterlijk de ogen op steeltjes) en de onderste tentakels zijn voor het ruiken, voelen en voor de navigatie. De ogen aan de top van de tentakels zien waarschijnlijk wel lichtveranderingen maar geen vormen. Slakken maken contact met elkaar met de bovenste tentakels (steeltjescontact). Bij gevaar trekken ze hun voelsprieten in en verdwijnen snel in hun huisje.
Liefdespijlen zorgen voor nageslacht
De gewone tuinslak is tweeslachtig (hermafrodiet). Dit betekent dat elke slak mannelijke én vrouwelijke geslachtsorganen heeft. Om zich voort te planten moeten ze elkaar bevruchten. Door gebruik te maken van het zilverspoor vinden de slakken elkaar. De geslachtsorganen van de tuinslakken zitten aan de rechterkant van de voet, onder het slakkenhuis en achter de kop. Tijdens de paring zitten de twee slakken dan ook letterlijk kop aan kop aan elkaar vast en bevruchten ze elkaar door middel van de liefdespijl. De liefdespijl is een harpoenachtige kalkpijl en zit in een pijlzak waar een hormoonachtige stof wordt aangemaakt. De liefdespijl is een onderdeel van het baltsritueel en prikkelt de zaadlozing. Wanneer dan de paring plaatsvindt kan het vervolgens uren duren. Bij beide slakken ontwikkelen zich eieren, die eruit zien als witte kraaltjes. Eerst zitten deze in het lichaam om na twee weken in de grond begraven te worden. Van eind mei tot augustus worden de 20 tot 30 eieren begraven om na een paar weken als jonge slakjes met een doorschijnend slakkenhuisje weer boven de grond te komen. De volwassen gewone tuinslak kan tot vier maal eieren afzetten en kan ongeveer 7 jaar oud worden.
Parende gewone tuinslakken.
Vijanden
De zon is de grootste vijand en de gewone tuinslak is dan ook een nachtdier. Bij zonnig weer droogt de slak, die voor 80% uit water bestaat, uit en sterft hij. Alleen bij regenachtig weer is de slak overdag te zien. Vandaar de naam 'slakkenweer' voor een regenachtige dag. Slakken hebben ook andere vijanden zoals kevers, kikkers, mollen, vogels, egels en muizen. Een grote vijand is de zanglijster, die de slakken op stenen kapot slaat en oppeuzelt.