Landplanten: mossen
De mossen vormen de eerste echte landplanten. Ze staan nog redelijk dichtbij hun voorgangers, de groenwieren, die enkel in het water leefden. Mossen zijn nog zeer afhankelijk van water en leven dus ook vaak op vochtige plekken. Zonder water kunnen mossen niet overleven en kunnen ze zich ook helemaal niet voortplanten.
Soorten mossen
Er zijn drie verschillende groepen mossen te onderscheiden. De bekendste groep zijn de bladmossen. Naast de bladmossen bestaan er ook levermossen en hauwmossen.
Bladmossen
De bladmossen bestaan altijd uit een stengel met blaadjes. De stengel heeft geen duidelijke voor- en achterkant. De blaadjes hebben nerven. Op de gametofyt zijn geen huidmondjes aanwezig, deze zijn enkel aanwezig op het sporenkapsel van de sporofyt. De gametofyt is de fase waarin het mos de geslachtscellen vormt, de sporofyt is de fase waarin het mos de sporen vormt.
Hauwmossen
Hauwmossen hebben wanneer zij de ruimte hebben een cirkelronde vorm. Speciaal aan de hauwmossen is dat zij een epidermis en luchtkamers hebben. De bladgroenkorrels van dit mossoort zijn erg groot in verhouding tot de meeste landplanten.
Levermossen
Er zijn ongeveer 9000 soorten levermossen. De levermossen komen vooral voor in de tropen. Levermossen kunnen van andere mossen worden onderscheiden doordat deze soort nooit een nerf op het blad heeft lopen.
De levenscyclus van mossen
De voortplantingsorganen van mossen worden geproduceerd op de uiteinden van de bebladerde stengels. De mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen bevinden zich bij sommige mossoorten op dezelfde plant, bij andere soorten bevinden ze zich op verschillende planten.
Antheridia
In de Antheridia ontwikkelen zich mannelijke geslachtscellen, bij sporenplanten worden deze vaak gameten genoemd. De gameten zijn klein en voorzien van twee flagellen. Omdat ze zeer beweeglijk zijn worden ze ook wel spermatozoïden genoemd. Water is zeer belangrijk voor de bevruchting van de mossen. De spermatozoïden moeten al zwemmende het vrouwelijke voortplantingsorgaan kunnen vinden. Bij de grotere mossoorten worden spermatozoïden door opspattende regendruppels verplaatst. Bij de kleinere soorten gebeurt dit door middel van het dunne waterlaagje dat zich op de meeste mossoorten standaard bevindt.
Archegonium
Het Archegonium is het vrouwelijke deel van het voortplantingsstelsel. Het geeft een lange nek met een verdikt basaal gedeelte, hierin bevindt zich de eicel. De centrale cellen van de nek, de nekkanaalcellen, ontaarden wanneer de eicel rijp is. Hierdoor wordt een kanaal open gelaten via waar de spermatozoide de eicel al zwemmende kan bereiken. De bevruchte eicel zal zijn ontwikkeling beginnen in de buik van het archegonium, deze zal in het begin meegroeien en worden omgevormd tot een soort kap (calyptra). Bij rijpheid bestaat de sporofyt van de meeste mossen uit een steeltje (seta). Over het algemeen bevat een jonge sporofyt chloroplasten en kan hij dus al aan fotosynthese doen. Tegen de tijd dat er door meiotische delingen sporen geproduceerd kunnen worden is het grootste deel van het chlorofyl in de plant verdwenen. De kleur van het sporenkapsel verandert van groen naar bruin.
Een sporofyt kan nooit zonder een gametofyt leven. De vrouwelijke gametofyt zorgt er namelijk voor dat de zygote wordt voorzien van water, suikers, aminozuren en nog meer anorganische elementen. Dit proces heet matrotrofie.
Uitdroging
De mossen hebben zich al redelijk beschermd tegen uitdroging voor als ze een keer een periode zonder water komen te zitten. Ze hebben een steriele laag cellen om de sperma- en ei producerende cellen van de mannelijke en vrouwelijke gametangia. Ook de spore producerende cellen van de sporofyt worden beschermd door een steriele laag.
Sommige mossoorten hebben een glashaar op elk topje van het blad. Deze glasharen staan wanneer de zon schijnt in een rechte hoek met het blad, ze zorgen ervoor dat het zonlicht wordt teruggekaatst. Ook zijn er mossoorten die in een soort 'zomerslaap' gaan. Wanneer de zon heel heftig schijnt verschrompelen ze helemaal zodat ze zo min mogelijk water verbruiken.