De wondere wereld van bramen en paardenbloemen
Wie als natuurliefhebber vijf boeken mag meenemen naar een onbewoond eiland, moet zeker de Nederlandse Oecologische Flora in overweging nemen. Dit vijfdelige magnum opus van Eddy Weeda en medewerkers staat vol met weetjes die tot nadenken stemmen. Neem nu dit: “Het erkennen van maar één eenheidspaardebloem betekent het verloren gaan van onschatbare informatie." Er kunnen namelijk veel soorten paardenbloemen worden herkend, waaronder ogenschijnlijke evenbeelden die uiteenlopende standplaatsen kunnen typeren. Voor bramen geldt iets gelijkaardig met overeenkomstige gevolgen, zoals het over het hoofd zien van zeldzaamheden en indicatoren van bijzondere plekjes.
Onbevlekte ontvangenis
Wat verklaart de vaak subtiele maar soms enorme variatie in uiterlijk, ecologische voorkeur en natuurwaarde van paardenbloemen en bramen? Een deel van het antwoord heeft te maken met een soort spontane vruchtzetting. Met andere woorden: voortplanting zonder bevruchting van eicellen met stuifmeel. Biologen noemen dit apomixis. Zie het als een vorm van onbevlekte ontvangenis. Het resultaat zijn klonen die als twee druppels water op hun moeder lijken en ook hetzelfde genetisch materiaal bezitten. Wanneer dergelijke planten-zonder-vader zich volledig van seks onthouden, zoals bij vrouwenmantels, is de vorming van nieuwe soorten niet erg realistisch. Zonder seks en bevruchting vindt immers geen "menging" (beter: recombinatie) van erfelijk materiaal plaats. Seksueel actieve vrouwenmantels, die tot alle huidige vrouwenmantels hebben geleid, zijn sinds lang uitgestorven.
Soortvorming door occasionele seks en bastaardering
Die 100% onbevlekte ontvangenis bij vrouwenmantels is dus in feite een evolutionair dood spoor. Bijgevolg kan zoiets geen verklaring zijn voor de zich nog altijd ontwikkelende diversiteit van paardenbloemen en bramen. Toch speelt apomixis een cruciale rol in dit verhaal. De truc heet facultatieve apomixis. Je kan dit ook omschrijven als voortplanting via zowel seks als niet-seks. Plantengeslachten zoals paardenbloem en braam, waarin naast apomixis ook seksuele voortplanting optreedt, kunnen bastaarden opleveren met een nieuwe mix van genetisch materiaal en bijgevolg ook nieuwe eigenschappen. Wanneer zo'n bastaard zich door apomixis gaat vermeerderen, dus zonder inbreng van verwanten, ontstaan klonen van de bastaard die zich op hun beurt door apomixis kunnen verspreiden. Een nieuwe apomictische soort - die verschilt van apomictische voorouders - is geboren.
Microsoorten van boven de grote rivieren
Nederlandse paardenbloemen van boven de grote rivieren zijn bijna allemaal apomictische soorten die onregelmatig gevormd of helemaal geen stuifmeel produceren. Toch kan er in uitzonderlijke gevallen seks met bevruchting plaatsvinden, waarbij eigenschappen van vader en moeder worden gecombineerd in gezonde nakomelingen. Wanneer bij aan elkaar verwante maar niet identieke nakomelingen opnieuw apomixis optreedt, kunnen klonen ontstaan die soms heel geringe maar constante verschillen vertonen. Dergelijke apomictische soorten worden vaak microsoorten genoemd. Microsoorten kunnen worden gegroepeerd tot "soort" wanneer hun onderlinge variabiliteit vergelijkbaar is met deze van een seksuele soort, zoals bij de zeldzame moeraspaardenbloemen het geval is.
Paardenbloemen op bijzondere plekjes
De microsoort schraallandpaardenbloem is kenmerkend voor vrij vochtige, tamelijk mineralenarme graslanden en is in Nederland schaars geworden. Moeraspaardenbloemen vormen een groep van verwante microsoorten met hoge natuurwaarden. Ze zijn zeldzaam geworden door ontwatering en bemesting en typeren onder meer overgangszones tussen zoete en zoute omgevingen.
Gewone paardenbloemen: een moeilijk geval
Terwijl apomixis bij gewone paardenbloemen de regel is in de noordelijke helft van Europa, blijkt seks te overheersen in het zuiden, vertrekkend vanaf de Nederlandse grote rivieren en Zuid-Limburg. Het is niet duidelijk waarom dit zo is. Van veel noordelijke microsoorten komen in het zuiden dubbelgangers voor die zich wel vrijelijk seksueel voortplanten. Gewone paardenbloemen die zich in het noorden als gescheiden microsoorten gedragen door onthouding en onbevlekte ontvangenis, blijken in het zuidelijke seksuele gebied vaak op te gaan in één enkele grote, biologische soort (per definitie als gevolg van de mogelijkheid tot vrije uitwisseling van genetisch materiaal). Daardoor zal een noordelijke indeling in microsoorten nooit "algemeen geldig" kunnen zijn en is de identiteit van gewone paardenbloemen soms moeilijk te achterhalen.
Bramenbiodiversiteit
In Nederland worden zo'n tweehonderd apomictische soorten van bramen onderscheiden. Onderzoek toont aan dat het zandige laagland van Noordwest-Europa een "hot spot" is van bramenbiodiveristeit (Kurtto et al. 2010). Terwijl het onpraktisch is om tweehonderd bramensoorten op te nemen in veldflora's, zouden groepen van nauw verwante soorten zoals "secties" wel aan bod kunnen komen. Dit gebeurt reeds in de briljante Britse flora van Clive Stace (2010). Een ander initiatief om bramen beter te leren kennen, op een toegankelijke manier en met vele mooie foto's, is deze webstek:
rubus-nederland.nl.
Van herkenning tot nieuwe habitats
Het soms sterk op elkaar lijken van paardenbloemen en bramen - en hun doorgaans stiefmoederlijke behandeling in flora's - maakt hen weinig geliefd bij vegetatiekundigen. Velen wandelen er dan ook graag met een boogje omheen. Onderzoeker Rense Havema vindt dat jammer omdat ze in hoge mate de biodiversiteit en samenstelling van begroeiingen kunnen bepalen. Iets wat zeker het geval is in braamstruwelen en duingraslanden met paardenbloemen. Pas op het einde van de twintigste eeuw verschijnt een eerste overzicht van braamstruwelen in de lage landen (Stortelder et al. 1999). Het beschrijven van braamstruwelen op arme versus mineralenrijke grond is een voorbeeld van hoe het herkennen van sterk op elkaar lijkende planten kan leiden tot het herkennen van nieuwe habitats. Vegetatie-opnamen met aandacht voor bramen zorgen in 2012 voor het (h)erkennen van een nieuwe bosplantengemeenschap die typisch is voor de Nederlandse en tenminste een deel van de Belgische Kempen (Haveman, de Ronde & Weeda 2012).
Sierlijke woudbraam
Ondertussen groeit het besef dat ook bramen indicatoren kunnen zijn voor waardevolle biotopen zoals oude bossen. Een concreet voorbeeld daarvan is de vochtminnende en schaduwtolerante Sierlijke woudbraam (Rubus pedemontanus). Veel van dergelijke oud-bossoorten behoren tot de zeldzaamheden van de bramenflora. Rense Haveman pleit daarom voor de opname ervan in "Rode lijsten", waarin wordt aangegeven in hoeverre een soort bedreigd is. Apomicten die enkel voorkomen in een bepaalde regio, zoals Kambraam (Rubus thallasarctos) op de Waddeneilanden, zouden als "doelsoort" (zie Bal et al. 2001) kunnen worden beschermd. Dit alles onder het motto: “de naam van een plant is de sleutel tot haar bescherming”, in navolging van “de naam van een plant is de sleutel tot haar ecologie” en misschien ook wel “schoonheid” (zie foto).