Alles over weefsels
De kleinste bouwstenen van het lichaam zijn de cellen. Dankzij specialisatie van de cellen kan men in het lichaam verschillende soorten cellen met verschillende functies terugvinden. Cellen die een onderlinge samenhang hebben en dezelfde funcite hebben, vormen samen een weefsel.
Weefsels
De cellen van een weefsel zijn met elkaar verbonden door middel van tussencelstof. Dit is het materiaal tussen de cellen. De tussencelstof kan bestaan uit vezels, haarvaten en weefselvocht. Samen met de bloedvloeistof of het bloedplasma vormt het weefselvocht het lichaamsvocht buiten de cellen. Dit noemt men het extracellulaire vocht.
Via het weefselvocht vindt voeding van de cel plaats. Op basis van de bouw en funcitie van de cellen en de ertussen gelegen tussencelstof, kunnen we vijf basisweefsels onderscheiden.
Basisweefsels
Dekweefsel
Dekweefsel vormt de bedekking van een oppervlak. Het vormt een afscheiding tussen het onderliggende weefsel en de buitenwereld. Het vervult hierbij een beschermende functie
De oppervlakken die door het dekweefsel worden beschermd, liggen vaak aan de buitenkant van het lichaam, zoals de huid.
Verder vormt dekweefsel de bekleding van holle organen in het lichaam zoals de luchtwegen, urinewegen, spijsverteringsstelsel en de baarmoeder. Soms bevat het dekweefsel cellen met een slijmafscheidende functie, de kliercellen. Het geproduceerde slijm heeft onder andere als doel een betere bescherming. We spreken dan van slijmvlies.
De celln van het dekweefsel hebben een regelmatige vorm, waardoor ze goed op elkaar aansluiten. Om tot een goede afsluitende beschermlaag te komen, heeft dekweefsel niet of nauwelijks tussenstof. Deze bouw heeft tot gevolg dat er geen ruimte tussen de cellen is, voor bijvoorbeeld bloedvaten. Dekweefsel is niet doorbloed. Omdat ook dekweefsel voedingsstoffen en zuurstof nodig heeft, en zijn afvalstoffen kwijt moet kunnen, is het dekweefsel afhankelijk van de onderliggende laag. Deze onderliggende laag, over het algemeen bindweefsel, bevat daarom altijd veel bloedvaten. Een voorbeeld is de hui, waarbij de opperhuid (het dekweefsel) door de lederhuid (onderliggend bindweefsel) van voedingsstoffen wordt voorzien.
Steunweefsel
Steunweefsel heeft als functie het weerstaan van mechanische krachten. Het biedt weerstand tegen druk, trek en vervorming. De cellen van het steunweefsel vormen een sponsachtig netwerk met veel ruimte tussen de cellen. De cellen worden met elkaar verbonden door uitlopers. In de ruimte tussen de cellen zit relatief dus veel tussenstof. De tussenstof is een geleiachtige vloeistof waarin ook de bloedvaten liggen die het weefsel voeden (met uitzondering van kraakbeen, welke geen bloedvaten bevat). Steunweefsel kan onderverdeeld worden in:
- bindweefsel
- kraakbeen
- been
Bindweefsel
Bindweefsel is dus een steunweefsel. Er zijn drie verschillende soorten bindweefsel namelijk:
- losmazig bindweefsel
- vezelig bindweefsel
- vetweefsel
Losmazig bindweefsel is zacht en vervormbaar. Het dient als tussenweefsel en zit rondom kwetsbare organen, tussen de spieren, langs de zenuwen en langs de bloedvaten. Ook het onderhuise bindweefsel is losmazig bindweefsel
Vezelig bindweefsel kunnen we weer verdelen in drie soorten:
- straf vezelig bindweefsel
- elastisch vezelig bindweefsel
- netvorming vezelig bindweefsel
Straf bindweefsel vinden we bijvoorbeeld in de gewrichtsbanden, de pezen en de peesplaten. Het zijn grove bundels vezels die in dezelfde richting lopen. Straf bindweefsel bevat weinig bloedvaten, waar het genezingsproces langzaam verloopt
Elastisch bindweefsel vinden we terug in de wanden van de grote slagaders, de stembanden en de longblaasjes
Het netvormige bindweefsel is een netwerk van vezels met niet gespecialiseerde cellen. Deze cellen worden later rode of witte bloedlichaampjes of bloedplaatjes. Het netvorming bindweefsel vinden we dan ook in het beenmerg, de milt en de lymfeklieren.
Vetweefsel is ook een bindweefsel met grote ophopingen vet in de cellen. Het meeste vetweefsel zit in het onderhuidse bindweefsel. Vet dient als reservevoorraad voor energie. Het helpt bij warmteisolatie en dient als stootkussen. Vet zorgt ook voor afronding van het lichaam. Vetweefsel kan ook als steunweefsel dienen, dit zien we bijvoorbeeld bij de oogkassen, op de schedel en rond de nieren.
Kraakbeen
Het kraakbeen is een steunweefsel. Kraakbeen bevat geen bloedvaten en heeft daarom een lage stofwisseling. De tussencelstof bij kraakbeen is harder dan in andere weefsels. De cellen staan los van elkaar en hebben geen onderlinge verbindingen.
Deze samenstelling maakt het kraakbeen tot een veerkrachtig weefsel. Het geeft stevigheid, elasticiteit en vormbaarheid aan het lichaamsdeel. Kraakbeen is soms doorzichtig van kleur.
Als het kraakbeen kalkzouten gaat opnemen uit het lichaam verandert het in been. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een foetus in de baarmoeder, waardoor het skelet van de baby ontstaat.
Er zijn drie soorten kraakbeen te vinden in ons lichaam:
- hyalien kraakbeen
- elastisch kraakbeen
- vezelig kraakbeen
Hyalien kraakbeen bekleed de botuiteinden in de gewrichten. Het is een gladde laag die bestaat uit fijne collageenvezels. Het hyaliene kraakbeen is blauwtransparant van kleur en wordt ook wel glasachtig kraakbeen genoemd. Hyalien kraakbeen vinden we ook in de verbindingen tussen de ribben het borstbeen en in de hoefijzervormige ringen rondom de luchtpijp.
Elastisch kraakbeen bevat veel elastische vezels en weinig cellen. Hierdoor heeft het een grote buigzaamheid en elasticiteit. Het elastische kraakbeen vinden we bijvoorbeeld in de neus, het oor en de strottenklep. Het is geel van kleur.
Vezelig kraakbeen bestaat uit dicht op elkaar gedrukte collageenvezels. Hierdoor kan het veel druk hebben. We vinden het in de tussenwervelschijven, de kraakbeenschijfjes, de knie en in de bekkenbeenderen.
Been
Ook been, of bot is een bindweefsel. Het is een hard en stevig materiaal dat veel bloedvaten en haarvaten bevat. Hierdoor heeft het een hoge stofwisseling. Het beenweefsel past zich aan aan de mechanische belasting die het krijgt. Als een bot veel belasting heeft wordt het dikker. Van bewegen krijgen we dus sterke botten. Beenderen bestaan uit botcellen, collageenweefsel en botzouten. De meest voorkomende botzouten zijn calcium en fosfaat. De botzouten zorgen voor de hardheid van het bot, terwijl het collageenweefsel zorgt voor elasticiteit. Er zijn twee soorten beenweefsel:
- sponsachtig beenweefsel
- massief of compact beenweefsel
Het sponsachtige beenweefsel heeft een netwerkstructuur van beenbalkjes. De beenbalkjes zijn geordend in de richting van de druk en trekkrachten. De ruimte tussen de beenbalkjes is over het algemeen hol, waardoor het bot niet te zwaar wordt. Het sponsachtige beenweefsel vinden we binnenin vrijwel alle beenderen.
Het massief of compact beenweefsel vinden we aan de buitenkant van alle beenderen. Ook de schacht van de pijpbeenderen zijn gemaakt van compact beenweefsel.
Spierweefsel
Het spierweefsel is bijzonder omdat het kan verkorten. De spier bevat hiervoor speciale eiwitten in de vorm van kleine vezels in de cel. Als het lichaam in rust is zijn ze lang, bij inspanning kunnen zij verkorten, waardoor de spier kan bewegen.
Er zijn drie soorten spierweefsel:
- dwarsgestreept spierweefsel
- glad spierweefsel
- hartspierweefsel
In het dwargestreepte spierweefsel zijn de eiwitten netjes gerangschikt, zodat er in het spierweefsel lijnen ontstaan. Deze lijnen staan dwars op de richting van de vezels. Het dwarsgestreepte spierweefsel is bewust aan te sturen door de hersenen. Het kan snelle en krachtige bewegingen maken, maar is relatief snel moe. Een voorbeeld van een dwarsgestreept spierweefsel is de bicep.
Het gladde spierweefsel maakt langzame en niet zo krachtige samentrekkingen, maar is onvermoeibaar. Glad spierweefsel is niet met de wil aan te sturen. We vinden het in de wanden van onze holle organen, zoals het spijsverteringstelsel en de uitscheidingsorganen.
Het hartspierweefsel is een bijzonder weefsel. Het is een spier die niet aan te sturen is met de wil, maar die wel dwarsgestreept is. Het hart heeft de snelheid en de kracht van een dwarsgestreepte spier nodig om het bloed door het lichaam te pompen. In tegenstelling tot andere dwarsgestreepte spieren, raakt het hart niet vermoeid.
Zenuwweefsel
Het zenuwweefsel geleidt de prikkels vanuit de hersenen naar de verschillende delen van het lichaam en andersom. Het bestaat uit zenuwcellen die we ook wel neuronen noemen.
Een neuron heeft een cellichaam met uitlopers. De korte vertakte uitlopers noemen we dendrieten. Zij geleiden sterke prikkels naar het cellichaam. Een neuron heeft meerdere dendrieten. De neuron heeft 1 lange onvertakte uitloper, de neuriet of axon. Deze brengt de prikkel naar de volgende cel. Een bundel neurieten noemen we een zenuwbaan.
Het zenuwweefsel bevat ook steuncellen, deze noemen we gliacellen. Zij vormen de verbinding tussen de zenuwcellen en de bloedbaan, zodat ook de zenuwcellen voorzien kunnen worden van voeding en hun afvalstoffen kunnen afvoeren.
Bloed
Het bloed is een vloeibaar weefsel. Bloed bestaat uit het bloedplasme en uit drie verschillende soorten cellen namelijk:
- Erytrocyten (rode bloedcellen)
- Leukocyten (witte bloedcellen)
- Thrombocyten (bloedplaatjes)
De rode bloedcellen of Erytrocyten vervoeren de zuurstof uit de longen naar de verschillende onderdelen van het lichaam. Zij vervoeren ook het koolzuur uit de organen terug naar de longen, zodat het kan worden uitgeademd. De rode bloedcellen bevatten een rode kleurstof die men hemoglobine noemt. Bloed dat veel zuurstof bevat is helderrood.
De witte bloedcellen zorgen voor de afweer. Er zijn verschillende soorten witte bloedcellen die ieder hun eigen taak hebben. Ze kunnen of de ziekteverwekker direct bestrijden, of indirect via de vorming van antilichamen. Sommige witte bloedcellen dringen door in de weefsel buiten het bloed om daar de ziekteverwekkers te bestrijden. Pus is een mengsel van dode witte bloedcellen en dode bacterien.
De bloedplaatjes zorgen, samen met stollingseiwitten zoals fibrinogeen voor stolling van het bloed. Dit is nodig bij een wondje. De bloedplaatjes hechten aan de wond en activeren het figrinogeen dat omgezet wodt in fibrinedraden die samen een netwerk vormen. In dit netwerk lopen bloedvaatjes dat het wondje afschermt.