Verschillende typen zenuwcellen
Het zenuwstelsel bestaat uit zenuwcellen (neuronen) die elk zijn opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. In het cellichaam bevinden zich de kern en het grootste deel van de ribosomen en van het endoplasmatisch reticulum. De meeste zenuwcellen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel en gaan via de uitlopers, de axonen, het lichaam door.
Impulsen dendriet en axon
Door de uitlopers worden de impulsen voortgeleid. Een uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt heet een dendriet. Een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt is de axon.
Signalen worden in de zenuwuiteinden doorgegeven in de vorm van impulsen. Impulsen zijn op te vatten als stroomstootjes. Impulsen in de axon ontstaan door verplaatsing van ionen door de membraan van de axon op de plaats van de insnoeringen van de myeline-schede (dit zit om een lange uitloper van een neuron).
Bron: OpenClipart Vectors, Pixabay
Cellen van Schwann en myelineschede
Een myeline-schede vormt een isolatielaag om de uitloper van een neuron. Deze is opgebouwd uit cellen van Schwann (bestaan uit vooral uit vet: myeline). Tussen deze Schwanncellen zitten steeds insnoeringen: insnoeringen van Ranvier. De cellen van Schwann isoleren de elektrische stroom. Daardoor kan bij neuronuitlopers met zo’n schede de verandering van de elektrische lading van het celmembraan alleen plaatsvinden bij de insnoeringen van Ranvier. De impulsen ‘springen’ daardoor van insnoering naar insnoering waardoor ook de snelheid van de impulsgeleiding flink omhoog gaat.
Richting impuls
In de zenuwuitlopers kunnen impulsen twee kanten op lopen, maar dat gebeurt alleen onder kunstmatige omstandigheden. De synapsen zorgen voor een eenrichtingsverkeer, deze zitten aan het eind van de axon. Hier worden de impulsen doorgegeven van de ene cel naar de andere cel. De uiteinden van dendrieten en axonen zijn meestal sterk vertakt, zodat een neuron van veel andere cellen impulsen ontvangt en aan veel andere cellen (bijvoorbeeld spiercellen of kliercellen!) impulsen kan doorgeven.
Typen zenuwcellen
Er zijn drie typen zenuwcellen of neuronen:
- Sensorische zenuwcellen
- Motorische zenuwcellen
- Schakelneuronen
Sensorische zenuwcellen
Deze neuronen geleiden impulsen van receptoren naar het centrale zenuwstelsel (hersenen plus ruggenmerg). De cellichamen van de meeste sensorische neuronen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel (ze liggen in een verdikking (spinaal ganglion) aan de rugkant van het ruggenmerg). Een sensorisch neuron heeft één lange dendriet en een korter axon. Soms is deze dendriet wel een meter lang. Met de korte axon kan hij impulsen doorgeven aan motorische- en schakelneuronen. Voorbeeld: oogzenuwen.
Motorische zenuwcellen
Deze neuronen worden ook wel bewegingszenuwcellen genoemd. Ze geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de effectoren (uitvoerders). De cellichamen van motorische neuronen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een motorisch neuron heeft meerder korte dendrieten en één lang axon. Ze hebben ook eindplaatjes voor contact met spieren.
Schakelneuronen
Deze schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Schakelneuronen liggen geheel binnen het centrale zenuwstelsel. Ze kunnen impulsen ontvangen van sensorische neuronen en deze doorgeven aan motorische neuronen. Schakelneuronen kunnen ook impulsen ontvangen van andere schakelneuronen of impulsen doorgeven aan andere schakelneuronen.
Innervatie
Innervatie is de zenuwverdeling naar of in een orgaan. Zo worden alle organen vanuit het centrale zenuwstelsel geïnnerveerd. Een bundel axonen omgeven door bindweefsel heet een zenuw. Bevat de zenuw uitsluitend uitlopers van motorische of sensorische zenuwcellen, dan heet de zenuw motorisch of sensorisch. Een gemengde zenuw bevat uitlopers van beide typen.