Populatiegrootte: hoe kom je die te weten?
Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leeft. Voor allerlei doeleinde is het van belang om te weten hoe een populatie zich ontwikkeld. Deze ontwikkeling kun je te weten komen door middel van het instellen van een onderzoek: het populatieonderzoek. In alle gevallen is het hierbij van belang eerst de grootte van een populatie te bepalen, je begint immers bij het begin. Maar hoe tel je nu een kudde olifanten? Of hoe bepaal je de grootte van een groep overvliegende vogels?
De populatiegrootte bepalen
Het bepalen van de grootte van een populatie is in de meeste gevallen een groot, maar redelijk goed uit te voeren klus. De grootte van een populatie kun je op verschillende manieren bepalen:
- De populatie tellen
- Een steekproef uitvoeren
- Werken volgens de vangst-terugvangst methode
Voor iedere populatie op zich moet men een afweging maken tussen deze verschillende manieren. Vaak wordt er gekeken naar wat het meeste gemakkelijk en wat het meest haalbaar is. In alle gevallen blijft een exacte grootte achterwege, maar het is wel mogelijk om een vrij nauwkeurige schatting te maken. Vaak is dat al wel voldoende om het onderzoek naar de ontwikkeling van een populatie voort te zetten. De drie manieren om de grootte van een populatie te bepalen, worden in het verdere van dit artikel nader toegelicht.
De populatie tellen
De eerste methode om de grootte van een populatie te bepalen, is door het simpelweg tellen van de dieren die tot de populatie behoren (en dus is een bepaalde gebied leven). Toch is deze methode in veel gevallen geen goede optie, daar het vaak moeilijk is om de dieren van elkaar te scheiden. Denk aan een overvliegende zwerm vogels: die kun je niet even snel tellen omdat de vogels kris kras door elkaar heen vliegen. Daarom is deze methode alleen geschikt voor het bepalen van de populatiegrootte van populaties waarvan de dieren goed te onderscheiden zijn. Je kunt hierbij denken aan het tellen van de olifanten of het aantal grote bomen in een wildpark in Afrika. Het tellen gaat meestal vanuit een vliegtuig dat over het bepaalde leefgebied vliegt.
Een steekproef uitvoeren
De tweede methode om het aantal dieren in een populatie te tellen, is het uitvoeren van een steekproef. Deze methode wordt voral uitgevoerd in populaties waarvan de organismen niet goed uit elkaar zijn te houden en waarin de populatiedichtheid (aantal organismen per bepaald leefoppervlak) groot is. Bij deze methode wordt het aantal organismen op een heel klein gebied geteld of, in het geval van bijvoorbeeld zwermen vogels, gefotografeerd. Om een betrouwbaar resultaat te krijgen, wordt dit op een aantal verschillende plaatsen in het leefgebied gedaan. Van deze telling neemt men het gemiddelde. Je weet dan bijvoorbeeld dat er gemiddeld 15 plantjes op 1 vierkante meter groeien. Aan de hand van de grootte van het leegebied kan dan vrij nauwkeurig het aantal dieren in het hele gebied worden bepaald. Is het gebied bijvoorbeeld 1000 vierkante meter, dan gaat het gemiddeld aantal organismen per vierkante meter maal 1000.
Werken volgens de vangst-terugvangst methode
De derde en laatste manier om de grootte van een populatie te bepalen, is het werken met de vangst-terugvangst methode. Deze zal aan de hand van het voorbeeld van een groep konijnen worden verduidelijkt. Stel je wilt het aantal konijnen in een konijnenpopulatie in een bepaald bos te weten komen. Je gaat dan op jacht om een stel konijnen te vangen. De konijnen uit deze eerste vangst krijgen een merkteken zodat ze herkenbaar zijn als konijnen uit de eerste vangst. Vervolgens laat je deze konijnen weer los en een tijdje later ga je weer op konijnenjacht. De tweede vangst bestaat waarschijnlijk uit gemerkte en niet-gemerkte konijnen. De grootte van de gehele populatie is dan als volgt te berekenen:
Aantal gemerkte konijnen 2e vangst / Totaal aantal konijnen 2e vangst = Aantal gemerkte konijnen 1e vangst / Hele populatie
Doordat de eerste 3 gegevens uit de bovenstaande formule bekend zijn, is de gehele populatie uit te rekenen met een simpel kruisproduct. Stel nu dat de eerste vangst uit 50 konijnen bestond, dan zijn er dus 50 gemerkt. De tweede vangst bestaat uit 20 gemerkte en 20 ongemerkte konijnen. De totale populatie wordt dan:
Aantal gemerkte konijnen 2e vangst / Totaal aantal konijnen 2e vangst = Aantal gemerkte konijnen 1e vangst / Hele populatie
20 / 40 = 50 / Hele populatie → Hele populatie = 40 * 50 / 20 = 100
Deze methode is vrij betrouwbaar, maar heeft ook een keerzijde. Dieren vertonen over het algemeen leergedrag en daardoor laten zij zich een tweede keer niet gemakkelijk vangen. Het gevaar bestaat dus dat het aantal gemerkte dieren in de tweede vangst erg klein is. Daardoor gaat het getal van de hele populatie sterk omhoog (er wordt namelijk gedeeld door het aantal gemerkte dieren van de tweede vangst en hoe kleiner de noemer in een breuk, hoe hoger de uitkomst van die breuk). Hierdoor wordt de populatie groter geschat dan dat hij in werkelijkheid is.