Vogels in de kou: pinguïns
Pinguïns staan rechtop, net als mensen, hebben veren net als vogels en zwemmen als vissen. Pinguins voelen zich op de grote ijsvlaktes op Antarctica net zo goed thuis als aan de rand van de woestijn, in hoog gras of bij de bomen. Bijna geen enkel ander dier heeft zulke extreem verschillende leefgebieden veroverd, pinguins zijn meesters in aanpassen.
Zuidelijk halfrond
Een bekende vraag: waarom eten ijsberen geen pinguïns? Het antwoord is simpel: omdat ijsberen op de Noordpool en pinguïns op de Zuidpool leven. Hoe komt deze vergissing dan tot stand? In het Latijn betekent pinguïn 'vet' of 'goed doorvoed', het kenmerk van zeevogels, vogels die in het hoge noorden leven. En hoewel deze vogels helemaal niet verwant zijn aan de pinguïns, omvat de naam toch alle op elkaar lijkende vogels, die een dikke speklaag tegen de kou hebben.
Pinguïns leven echter alleen op de Zuidpool, ze zijn in alle oceanen op het zuidelijk halfrond te vinden. De moeilijk vliegende vogels bestrijken ook de woestijnen van Chili en de regenwouden van Nieuw-Zeeland. Van de 17 soorten leven er slechts drie op de grote ijsvlaktes. Op het vasteland van Antarctica broeden de sierlijke Adéliepinguïn en majestueuze keizerpinguïn. De meeste andere pinguïns leven graag in wat minder koude gebieden, hun broedplaatsen liggen op de eilanden van de Zuidpoolzeeën.
Vliegen in water
Pinguïns hebben zich aangepast aan het leven in water en in de loop van de evolutie zijn ze gestopt met vliegen. Niet helemaal, want ze vliegen nog wel onder water. Hun vleugels zijn een soort zwemvliezen geworden, die zorgen voor het aandrijven bij het zwemmen en duiken. Met hun torpedo-achtige lichaam bereiken ze snelheden van rond de 254 km per uur. In tegenstelling tot hun vliegende verwanten hebben pinguïns zware botten, waarmee ze een betere aandrijving hebben in het water. Keizerpinguïns kunnen op hun jacht tot 500 meter diepte duiken. De zee is hun voedingsbron. Hier jagen ze op vissen, kreeften en kleine planktonkreeftjes. Hun zwartwitte verenkleed biedt de perfecte dekmantel: naar boven is het donker als bescherming voor vijanden en naar onderen wit, als camouflage voor de jacht. Hun ogen zijn blauwgroen en ze zijn relatief groot. Ze zijn op licht aangewezen, omdat ze jagen en duiken in de middag.
Warmte
Pinguïns kunnen goed tegen kou. Op de huid hebben ze een donzen kleed, de punten van de veren liggen als dakpannen over elkaar heen. Hierdoor kunnen ze temperaturen van 70 graden onder nul verdragen. Lichaamswarmte gaat nauwelijks naar buiten, sneeuw blijft op de veren liggen en smelt niet. Nog meer bescherming tegen de ijskoude temperaturen biedt de enorme vetlaag. Bovendien worden de veren gedicht door een mengsel van olie en was, wat komt uit de staartklieren. Zo maken ze hun verenkleed tegelijk waterafstotend.
Vijanden
Hoewel pinguïns op hun hoede moeten zijn voor zeeluipaarden en zwaardwalvissen, hebben ze aan land zo goed als geen vijanden. Uitzondering hierop zijn de roofmeeuwen, die een voorkeur hebben voor eieren en pinguïnkuikens. De grootste vijand is echter de mens, daar ze geslacht worden voor hun vette vlees en dienen als proviand en warmtemateriaal voor zeelieden.