De paddentrek, voortplanting door paringsdrang
In het vroege voorjaar trekken de vrouwtjespadden van hun winterkwartier naar het water, waar ze hun eieren zullen leggen. Een lange, gevaarlijke tocht, die ze vaak met een opgewonden mannetje op hun rug moeten volbrengen. Aangekomen bij het water wachten nog meer geïnteresseerden paddenmannen.
De paddentrek vindt voornamelijk plaats in het landelijke, nachtelijke duister. Wat wij ervan zien, zijn de tientallen padden die in het licht van de autolampen over het asfalt of het zand van een landweggetje stappen of huppen. Dat de paddentrek vaak verborgen blijft, komt ook doordat het verschijnsel zich nogal plaatselijk afspeelt. Want in lang niet elk landschap zijn padden thuis. Waar je ze het meest ziet trekken, is in het gebied tussen de bossen, parken en overhoekjes enerzijds en boerenland met sloten anderzijds. In de begroeiing van bossen, parken en overhoekjes overwinteren de dieren: ze graven zich in onder de bladeren. In het water van een sloot of poel planten ze zich voort.
Wandeling
Bij het lengen van de dagen ontwaken de padden uit hun winterslaap. De daadwerkelijke trek naar het voortplantingswater begint echter pas als de bodemtemperatuur zeker vier tot vijf graden is. Tot voor kort kwam er echter geen pad in beweging als die temperatuur zich al voordeed in januari of februari. Pas eind februari leek de biologische klok van de dieren zo ver doorgetikt, dat de voortplantingshormonen begonnen op te spelen. Tegenwoordig worden er begin februari al trekkende padden gezien. Waarom ze zo vroeg beginnen met hun trek, is nog niet bekend. Het lijkt wel alsof ze weten dat er geen winter meer komt.
Opvallend is dat de padden naar het water trekken waar ze zelf ooit uit het ei zijn gekomen en hun jeugd als dikkopjes hebben doorgebracht. Vaak is dit een flinke wandeling, soms meer dan twee kilometer, die door de vrouwtjes stappend en door de mannetjes huppend wordt afgelegd. Het is een raadsel hoe de padden de weg weten. Ze kunnen het vanuit hun winterkwartier onmogelijk zien. Ook de reuk speelt geen rol, dit is getest. Vast staat dat ze de weg feilloos weten te vinden, ook al in er in de tussentijd van alles verandert op de route. Ze banjeren bijvoorbeeld dwars door een huis in aanbouw naar een recent gedempte poel.
Weersomstandigheden
De paddentrek krijgt een massaal karakter wanneer het een graad of tien en regenachtig weer is. De tocht is dan een barre. Doordat de padden met tientallen tegelijk de wegen oversteken, worden er vele gedood. Tijdens de tocht kan ook het weer voor onaangename verrassingen zorgen. Zo kunnen de padden worden overvallen door een vorstperiode. Ze wapenen zich tegen de kou door zich ter plekke in te graven. Zijn de padden bij het invallen van de vorstperiode al in het water aangekomen, kruipen ze weg in de modder.
Paren
Het valt op dat verschillende vrouwtjes een mannetje op hun rug dragen. De mannetjes omklemmen het vrouwtje stevig dankzij de speciale wratten die ze op hun voorpoten hebben. Het vrouwtje moet maar zien hoe ze zich met zo’n hitsig mannetje op haar rug naar het water sleept. Aangekomen bij het water ontstaat vervolgens een levendige huwelijksmarkt. Opgewonden padden proberen met niet al te luide kwaakgeluiden uit alle macht een vrouwtje te bemachtigen. De concurrentie tussen de mannetjes is enorm: in de paddenwereld heerst namelijk een groot mannenoverschot. Er zijn zelfs situaties geweest waar slechts 12 ½ procent van de dieren vrouwtjes waren. Gevolg van het enorme overschot is dat die alles grijpen wat ook maar enigszins op een vrouwtje lijkt. Soms hebben ze een ander mannetje, een kikker of een (dode) vis te pakken.
Bevruchting
Komen de vrouwtjes in het water, dragen ze onbevruchte eiersnoeren in gedroogde vorm in zich. Ongeveer 3 dagen na aankomst begint de eigenlijke paring. Het mannetje dat op de rug van het vrouwtje zit, merkt dat het vrouwtje een holle rug maakt. Dit betekent dat ze bezig is met haar eiersnoeren naar buiten te persen. Op dat moment houdt het mannetje zijn achterpoten zo bij haar achtereind, dat ze een kommetje vormen waarin de snoeren worden opgevangen. Wanneer de eiersnoeren in contact komen met het water, veranderen ze in dril. Het mannetje stort er zijn sperma over uit en bevrucht zo de eieren. Na de bevruchting sleept het paar de snoeren langs waterplanten om ze zo ruim mogelijk op te hangen: zo komt er zo veel mogelijk zuurstof bij. Vervolgens paren beide dieren nog enkele keren. Het vrouwtje produceert elke keer ongeveer 40 centimeter eiersnoer.
Zomer
Na de paringen verlaten de padden het water om verder te trekken naar hun zomerverblijven: sloten, vijvers en poelen die zijn opgedroogd of gedempt. Veel padden wonen ook op de erven van mensen. Ze blijven in deze periode meer op het droge dan in het water. Overdag schuilen ze onder een bloempot, in de schemer en in de nacht gaan ze op jacht naar slakken, insecten en andere kleine diertjes. Rugstreeppadden gaan ’s nachts zelfs kilometer ver op jacht. Ze worden soms gevonden op de duinen van twintig meter hoog.
Na de zomer trekken de geslachtsrijpe padden van hun zomerverblijf naar hun overwinteringplaats. Dit gebeurt van eind augustus tot begin oktober. Een bezoek aan het voortplantingswater wordt overgeslagen. Gevolg is dat de trek naar de overwinteringplaats veel minder massaal is dan de voorjaarstrek. Jonge padden die nog niet aan voortplanten toe zijn, blijven vaak op de locatie waar ze het naar hun zin hebben en zoeken daar een plekje om te overwinteren.