Domesticatie van dieren
Onder domesticatie van dieren wordt over het algemeen verstaan het proces van aanpassing van dieren aan de mens en zijn omgeving. Er worden tal van dieren gekweekt of gefokt die uiterlijk niet te onderscheiden zijn van de soorten in de natuur. Dit kan een probleem gaan vormen nu de overheid besloten heeft een Positieflijst te gaan opstellen. Alleen de dieren die op deze lijst staan mogen nog gehouden worden en staat een dier niet op deze lijst dan komt er een verbod op het houden van deze soort. Maar is dat dan wel een keuze die goed te motiveren is? In hoeverre verschillen gehouden dieren van hun wilde soortgenoten en waarom verschillen ze? Dit zijn vragen waaraan niet zomaar voorbij mag worden gegaan. Feitelijk zijn dieren die al generaties gekweekt of gefokt worden niet zomaar te vergelijken met hun soortgenoten in de natuur.
Domesticatie
Domesticatie is een door mensen al dan niet bewust geleid proces waarbij een aanpassing plaats vindt van het dier aan de mens en de menselijke omgeving. Aanpassing is een centraal begrip. Dieren in de natuur zijn aangepast aan hun omgeving, aan de omstandigheden waaronder ze moeten leven. Deze aanpassingen treden op bij individuen, populaties en bij de soorten. Het individu moet zich aanpassen aan de omgeving binnen de begrenzing van zijn erfelijke eigenschappen. Binnen de begrenzing van de meegekregen genen kan het dier keuzen maken, maar hoe nauwer die grenzen zijn die door zijn erfelijk materiaal is gegeven, des te beperkter zijn de keuzemogelijkheden. Naarmate de keuzemogelijkheden beperkter zijn, zal het dier zich moeilijker aan veranderende omstandigheden kunnen aanpassen. Dergelijke exemplaren hebben een geringe overlevingskans.
Verandering van de genenpool
Bij het doorgeven van het erfelijk materiaal via voortplanting ontstaan er veranderingen die we 'mutaties' noemen. Leiden deze tot verbetering dan blijven ze binnen de populatie behouden, zijn ze neutraal dan hangt het van het toeval is of ze blijven. Zijn de mutaties nadelig voor het individu dan zullen ze door de natuurlijke selectie tot een minimaal niveau binnen de populatie worden teruggebracht. Door dit geleidelijk proces treden er al zoekend veranderingen op. Het is een selectie waarin de omgevingsfactoren feitelijk bepalen wat wel of niet voordelig is en daarom dient de genenpool (de verzameling genen binnen een soort) van die soort zich ook stukje bij beetje aan te passen.
De omgeving waar de aanpassingen plaatsvinden is immers geen constante factor. Ook het milieu is bij voortduring in beweging. Niet alleen de frequente wisseling van de seizoenen, maar er zijn ook trends over langere periodes waarbij het milieu (soms ingrijpende) veranderingen ondergaat. Daarmee zien we dat de selectiedruk en selectie richting, altijd in de tijd aan veranderingen onderhevig zijn.
Stabiele soorten?
Uit het bovenstaande kunnen we concluderen dat een soort in feite geen stabiel gegeven is. Wat we zien als we naar een soort kijken is de waarneembare kant van de genenpool. De voortdurende veranderingen zijn niet altijd waarneembaar, daarvoor zijn de veranderingen vaak te klein. Ook de snelheid van de verandering van het milieu en de snelheid van de voortplanting is van invloed op de zichtbaarheid van de veranderingen.
Domesticatie in de dierhouderij
Er zijn mensen die van opvatting zijn dat domesticatie een langdurig en ingrijpend proces is. Deze opvatting is wel erg kort door de bocht. Als een individu binnen een bepaalde natuurlijke populatie geboren wordt zijn er voor veel individuen ook grote problemen om zich in de populatie te kunnen handhaven. Domesticatie onder goede omstandigheden brengt voor het overleven misschien wel minder problemen met zich mee. Als we bijvoorbeeld naar onze volièrevogels kijken dan zien we dat er bijna geen soorten meer zijn die niet zijn aangepast zijn aan het leven in een door mensen aangepaste omgeving. Ze zijn niet alleen gezond, ze brengen ook jongen voort en die jongen hebben veel betere overlevingskansen dan hun soortgenoten in de natuur. Maar ook reptielen, amfibieën, vele zoogdieren, vissen en noem maar op, leven al zeer vele generaties bij de mens en wel als in de houderij gehouden soorten. De eerste generaties gedijen moeilijker, dat is begrijpelijk. De abrupte verandering van milieu doet een groot beroep om zich te kunnen aanpassen. Slaagt men daar eenmaal in dan komt voortplanting binnen bereik. De eerst geboren generatie laat in de gehouden situatie al een veel betere aanpassing zien en daarna gaat het steeds sneller. Toen het houden van wildvangsoorten nog heel normaal was, was misschien de prikkel om deze ook tot voortplanting te brengen minder aanwezig. Er zijn nu bijna geen gehouden diersoorten meer die uit wildvang afkomstig zijn. De dierhouderij werkt nu met exemplaren die afkomstig zijn uit fok of kweek van gehouden soorten. Deze dieren hebben uiteraard een genenpool die anders van samenstelling is dan hun soortgenoten in de natuur.
Back-up populaties
Veel houders van dieren beschikken thans over dieren die in hun oorspronkelijk milieu bijna uitgestorven zijn, dit als gevolg van biotoopvernietiging of jacht. De populatie van gehouden dieren kan bij biotoopherstel een belangrijke rol spelen bij de herintroductie van de oorspronkelijke soort. In die zin kunnen de houders van gehouden dieren een belangrijke rol spelen bij het behoud van de biodiversiteit. Omdat we beschikken over een gehouden populatie van soorten, zijn we ook in staat de soort te herintroduceren bij herstel van het biotoop. Dit vraagt overigens wel om een weloverwogen aanpak want de-domesticatie, zoals dit proces heet, vraagt om een doordachte aanpak.
De-domesticatie
Zoals je dieren kunt domesticeren, is het ook mogelijk gehouden dieren te de-domesticeren. Worden gehouden dieren uitgezet in een oorspronkelijk hersteld biotoop dan zullen ze voldoende voorbereid moeten zijn om zelf voedsel te zoeken. Op roofdieren zijn ze niet voor te bereiden. Overigens zijn prooidieren ook in een natuurlijke populatie regelmatig het slachtoffer van roofdieren. Als ze de kans krijgen op voortplanting, dan zijn er bij de nakomelingen misschien individuen die zich beter weten aan te passen die dan overleven. Zijn er in het gebied nog exemplaren uit de wilde populatie waarmee nakomelingen worden verkregen dan zal het proces van de-domesticatie veel sneller verlopen omdat dan de genenpool door de vermenging eerder afgestemd zal zijn op het milieu waarin de dieren moeten overleven. Moet de populatie zich opbouwen uit uitsluitend gehouden soorten dan zal dit proces langer duren, maar het behoeft daarom niet kansloos te zijn. Naarmate de populatie die een nieuwe start moet maken groter is, is de slaagkans ook groter. Bij runderen en paarden, die al eeuwenlang gedomesticeerd zijn, zijn grote problemen te overwinnen. Er is sprake van een smalle genetische basis en er wordt daar primair geselecteerd op paarden en runderen die zelfredzaam zijn, een eigenschap die van belang is om zelfstandig in de natuur te kunnen overleven. Bij FREE Nature werkte men zelfs een keer met twee steppenrundkoeien die een Letlandse dierentuin ter beschikking had gesteld. Deze runderen moesten zelfs leren dat gras aan de grond groeit en niet dagelijks in baaltjes hooi werd gebracht. Bij deze de-domesticatie let men terdege op het feit om niet al te veel genetisch materiaal verloren te laten gaan en daarmee de genetische variatie voor een duurzame populatie veilig te stellen.
Gedomesticeerde soorten zijn geen soorten voor de positieflijst
Diersoorten die soms al een heel lange geschiedenis hebben als gehouden dier, verschillen zeer van de soort in de vrije natuur. Indien nu de overheid meent een lijst te moeten maken van dieren die nog gehouden mogen worden, dan zou men bij de beoordeling van de soorten die voor de lijst in aanmerking komen, moeten meten aan het dier in de gehouden situatie. De huidige systematiek die is losgelaten op de dieren nemen echter het gedrag in de natuur als uitgangspunt. Men neemt dan een populatie met een geheel andere genenvariatie. Gehouden dieren die gezond zijn, die zich al vele generaties voortplanten, zijn geschikt als gehouden dier. De vele in- en uitheemse vinkachtigen, lijsters, duifachtigen en noem maar op in de volières, of de karperzalmen, chicliden, barbelen, danio's in aquaria, maar ook zoogdieren zoals de Bennett's Wallaby en reeksen reptielen en amfibieën gedijen prima als gehouden dier in de menselijke omgeving. Er is geen enkele reden om deze aan de houderij aangepaste soorten te verbieden.