Kunstmatige inseminatie door de jaren heen
Kunstmatige inseminatie door de jaren heen geeft een beeld van hoe het gebruik van KI ontstaan is. In de hedendaagse samenleving is KI algemeen geaccepteerd en word het veelvuldig toegepast. De eerste jaren was het gebruik van deze techniek echter erg controversieel.
Kunstmatige inseminatie door de jaren heen
Kunstmatige inseminatie is het door mensen inbrengen van sperma in een vrouwelijk dier (of mens). Het doel is het tot stand brengen van een dracht zonder dat het mannetje het vrouwelijke dier daadwerkelijk penetreert. Hierdoor is de kans op dierziektes en beschadiging van de dieren lager. Ook kan zo de sperma productie van 1 ejaculaat worden verdeeld over meerdere vrouwelijke dieren.
Introductie van kustmatige inseminatie in Nederland
Kunstmatige inseminatie werd in Nederland voor het eerst in 1936 door boer Jan Siebenga toegepast. Twee jaar later werd dit ook internationaal toegepast. Het oorspronkelijke doel van KI was voornamelijk het tegen gaan van dekinfecties en om een hoger drachtigheids percentage te realiseren. KI was in die tijd voornamelijk interessant voor de kleinere bedrijven. Deze hadden minder tijd en geld voor een eigen fokprogramma. Het kon voor deze bedrijven niet uit om een eigen, goede, stier te houden. Met KI werd het mogelijk om sperma van stieren van andere boerderijen te “importeren”.
Kunstmatige inseminatie werd algemeen toegepast
In de jaren erna is het aantal kunstmatige inseminaties sterk toegenomen van 10.000 in 1946 naar 68.000 in 1952. Dit werd ook gestimuleerd door financiële steun uit het buitenland na WOII. Er kwamen ook negatieve kanten naar voren; zo werd door een onjuiste toepassing de kans op schade groter. Ook waren mensen bang dat het gebruik van goede stieren een elite kwestie zou worden, en dat men met te weinig stieren zou gaan werken. Hierdoor is er in 1949 een beleid opgesteld dat zorgde voor een betere controle op de melk kwaliteit, registratie van de koeien en stieren en ook werden de mindere dieren sneller verwijderd.
Deze controlerende functie was voor de dierenartsen weggelegd. Ze deden alle controle die je kan bedenken, van controle op het sperma, tot controle op de toepassing van de hygiëne regels. De hygiëne regels werden dan ook verscherpt en beter toegepast.
De overheid stelde ook vast dat alleen KI-verenigingen toestemming kregen voor het insemineren. Dit moest in die tijd toen nog gedaan worden door een dierenarts. Later mochten ook niet-dierenartsen, na een gedegen opleiding en in het bezit van een diploma, onderleiding en verantwoordelijkheid van een dierenarts, koeien insemineren. Toen de bedrijven groter werden, kwam de vanuit het bedrijfsleven de vraag om zelf te gaan mogen insemineren. Zo werd in 1972, onder voorwaarde,toestemming aan de veehouders verleend om zelf te mogen insemineren. Hiermee werd het insemineren goedkoper, en daarmee toegankelijker.
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het insemineren en onder welke voorwaarden dit gedaan diende te worden. Hierdoor ontwikkelde men steeds nieuwe technieken en werd het proces van inseminatie steeds hygiënischer.
Bijgeloof beïnvloedt het gebruik van, en het onderzoek naar kunstmatige inseminatie
In 1966 was de ontwikkeling van KI nog in volle gang. Men had echter nog niet de kennis die wij nu hebben. Hierdoor was de invloed van onder andere religie en bijgeloof op de ideeën die men had over KI erg groot. De tegenstelling tussen de ontwikkeling wetenschappelijk gezien, en de invloeden van geloof en bijgeloof over KI word erg duidelijk als je verschillende artikelen uit datzelfde jaar naleest. Aan de ene kant onderzocht men of het niet insemineren op zondag, de rust dag, negatieve invloed zou hebben op het aantal koeien dat gust blijft en aan de andere kant onderzoekt men welke factoren allemaal invloed hebben op het wel of niet drachtig worden (leeftijd, moment in het jaar, lengte van de cyclus) en of men diepvriessperma ook in tabletvorm kon bewaren.
Het toen ontwikkelde diepvriessperma biedt mogelijkheden voor import en export en zorgt ervoor dat grote voorraden goed geconserveerd kunnen worden. Per stier kunnen er 40 tot 60.000 doses ingevroren worden. Momenteel zijn er van elke stier 3000 monsters op voorraad waar gebruik van gemaakt kan worden als de stier top fokstier wordt.
Hedendaagse ontwikkelingen
De laatste jaren zijn de ontwikkelingen op het gebied van embryotransplantaties en biotechnologie sterk toegenomen. Deze technieken vormen een aanvulling op het gebruik van KI. In 1982 is voor de eerste keer het humane Groeihormoon gen in muizen DNA gebracht waardoor er snelgroeiende muizen ontstonden. Dit was een mijlpaal in de ontwikkeling van de genmanipulatie.
Als standpunt is er ingenomen dat biotechnologie nadelen heeft voor de veiligheid van mens, dier en welzijn en bescherming van de natuur. Wel is het zo dat de positieve aspecten gewaardeerd mogen woorden en mogelijk een kans geven voor de toekomst. Verder maakt de moderne fokkerij gebruik van biotechnologische technieken door middel van embryo gen manipulatie en manipulatie van de voortplantingsprocessen bij met name Landbouwhuisdieren.
In de zestiger jaren werd er op dit gebied vooral gebruik gemaakt van oestrus inductie en superovulatie technieken. Deze technieken zijn de basis voor embryotransplantaties die nu in de fokkerij een vaste plaats hebben gekregen. Een voordeel van eicelrijping in het laboratorium is dat het ontwikkelingsstadium beter is vast te stellen dan het laten ontwikkelen van het embryo in de koe waarna deze eruit wordt gehaald.
Embryonale technieken worden voornamelijk gebruik om de status van Nederland binnen de EG te versterken. Wel heerst er angst onder de bevolking dat de biodiversiteit binnen de runderpopulatie zal verdwijnen als al de gekloonde dieren uit 1 goede embryo worden gehaald. Genetische diversiteit is van belang voor de duurzaamheid van de veehouderij. Zonder die diversiteit is het risico van inteelt veel groter. Hierdoor zal een ras met een lage genetische diversiteit in de loop van de tijd een steeds slechtere gezondheid krijgen, en zullen er meer aangeboren afwijkingen naar voren komen. Ook is het zo dat door genmanipulatie andere goede genen verloren kunnen gaan zoals weerstand tegen ziekten. Er zal dan ook goede controle moeten blijven op het gebruik van embryotransplantaties en klonen.
© 2011 - 2024 Airborn, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Het weer tijdens PinksterenEerste en Tweede Pinksterdag zijn de feestdagen van het jaar om eens te genieten van het weer. Pinksteren op zich geeft…
Bronnen en referenties
- Steriliteit actualiteiten, J. Siebenga, 1937
- De kunstmatige inseminatie in de diergeneeskundige praktijk, L.L.E. Beuvery, 1947
- De invloed van het niet op zondag insemineren op de bevruchtingsresultaten, R. Strikverda, 1966
- Genetische manipulatie bij landbouwhuisdieren, hoe en waarom?, A.J. van der Zijpp 1990
- Kunstmatige inseminatie, J.A.H. van Lieshout, 2001