Dieren EHBO: Bewusteloosheid
Er zijn verschillende graden van ‘bewusteloosheid’, variërend van versuffing (als het dier wat dizzy is maar weer kan opstaan) tot volledig verlies van het bewustzijn.
Oorzaken
Bewusteloosheid kan een primaire en een secundaire oorzaak hebben.
Primaire oorzaken tasten direct het zenuwstelsel van het dier aan, zoals verwondingen aan de kop (fracturen, hersenschudding, enz.); ziekten, zoals hersentumoren, hersenbloeding of toevallen (stuipen); vergiftigingen.
Secundaire oorzaken zijn die, waarbij een verwonding of ziekte van een ander orgaansysteem pas later het zenuwstelsel aantast. Voorbeelden zijn onder andere shock, elektrische schok, zonnesteek, bevriezing, verstikking, suikerziekte, nierziekten, circulatie-stoornissen of hartstilstand.
Beoordeling van een bewusteloze patiënt
- Ademhaling. Let op of de ademhaling, oppervlakkig, diep, snel of langzaam is. Al deze verschijnselen kunnen bij een bewusteloze patiënt voorkomen.
- Pupillen. Kijk of de pupillen wijd zijn, of ze soms ongelijk van grootte zijn en of ze onder invloed van fel licht kleiner worden.
- Ooglidreflex. Raak voorzichtig het oogoppervlak aan; het dier moet dan met zijn ogen knipperen.
- Hartfrequentie. Meet de hartfrequentie van de patiënt door zijn pols te voelen aan de binnenkant van de achterpoot.
- Ademgeur. Ruik of de adem een ongewone lucht heeft; zo ja, probeer deze dan nader te definiëren.
- Verlammingsverschijnselen. Onderzoek of de patiënt verlamd is en of zijn spieren stijf zijn.
- Onzindelijkheid. Let op of het dier de urine of ontlasting laat lopen.
Beoordeling van de diepte van de bewusteloosheid
- Versuffing. Het dier is slaperig en dizzy maar kan wel tot meer actie aangespoord worden. De pupillen reageren op licht en na aanraking van de cornea (oogboloppervlak) knippert het dier met de ogen.
- Coma. Bij deze diepere toestand van bewusteloosheid kan men de patiënt niet wekken, de pupillen reageren niet op licht en de ooglidreflex is afwezig. De patiënt voelt geen pijn als men hard in zijn tenen knijpt. De ademhaling is langzaam en oppervlakkig en de pols is zwak en moeilijk te tellen.
Het vaststellen van de dood
Neem niet aan dat een dier dood is, alleen omdat enkele belangrijke tekenen van leven afwezig zijn. De volgende punten bepalen, in volgorde van ontstaan na de dood, of een dier gestorven is.
- Het stoppen van de ademhaling. Houd een pluisje watten voor de neusgaten en kijk of dit beweegt of houd een spiegel voor de neus en kijk of deze beslaat.
- Afwezigheid van de hartslag. Voel de pols aan de achterpoot of aan de borstwand vlak achter de elleboog.
- Veranderingen aan de ogen. De pupillen staan wijd open en reageren niet op licht. Het oogboloppervlak wordt dof en droog en de oogbol verliest zijn stevigheid.
- Onzindelijkheid. De urine en soms ook de ontlasting worden spontaan geloosd.
- Daling van de lichaamstemperatuur. De lichaamstemperatuur daalt in het eerste uur na intrede van de dood, zodat de ondervoet koud aanvoelt. De rectale temperatuur is lager dan 27°C.
- Verandering in spierspanning. Na intrede van de dood worden de spieren slap en zacht; later treedt de rigor mortis in, waarbij de spieren weer stijf worden. Als er ontbinding op gaat treden, worden de spieren weer slap en gaat het lichaam een onaangename lucht verspreiden.