Bevers: herintroductie na ooit bijna uitgestorven te zijn
Een bever is een groot en gedrongen gebouwd knaagdier dat uitstekend kan zwemmen en duiken. Bevers leven in de buurt van water in een familiegroep die meestal bestaat uit een volwassen paartje en enkele jongen van de laatste twee worpen. De jongen van het beverpaar zoeken na een jaar of twee een eigen territorium. Omdat bevers afhankelijk zijn van gebieden met water en bos leven ze vooral in riviervalleien met veel uiterwaarden maar ze zijn ook te vinden langs beken, meren, moerassen en poelen. Ooit waren de knaagdieren nagenoeg uitgestorven maar sinds het eind van de twintigste eeuw hebben met succes herintroducties plaatsgevonden.
Kenmerken van ooit bijna uitgestorven bevers
Een bever heeft een aantal kenmerken waarmee hij zich onderscheidt van andere dieren en die voor een deel verband houden met zijn leefomstandigheden.
Uiterlijk
Een bever wordt 80 tot 120 centimeter lang met een staart van 25 tot 50 centimeter en weegt 18 tot 20 kilo. De donkerbruine pels van de bever bestaat uit glanzende dekharen en dicht grijs gekroesd wolhaar.
Staart
Het beest heeft een horizontaal afgeplatte staart die bedekt is met hoornschubben. Die staart gebruikt hij in het water om zich voort te bewegen. Ook bij gevaar gebruikt hij zijn staart door ermee op het water te slaan om zijn soortgenoten te waarschuwen.
In water
Bevers zijn zeer handig en snel in het water maar op het land bewegen ze zich moeilijker voort. Ze kunnen tot vijftien minuten onder water blijven maar komen meestal na een minuut of vijf weer boven.
Leven
De dieren worden meestal zeven of acht jaar oud maar kunnen ook tien tot vijftien jaar leven en in een enkel geval zelfs vijfentwintig jaar worden. Ze leven in paren die hun hele leven bij elkaar blijven.
Gebied afbakenen
Jonge bevers bakenen hun territorium af met anale geursporen die ook castoreum of bevergeil worden genoemd.
Doodsoorzaken
Vijanden van de bevers zijn grote roofdieren zoals de wolf. Andere doodsoorzaken zijn verongelukken bij het oversteken van wegen of door een ziekte (tularemie) die de lever, longen, lymfeklieren en milt aantast.
Boompje omknabbelen
Bevers graven met de nagels van hun voorpoten holen of burchten langs de oevers van rivieren en meren. De ingang bevindt zich zowel bij de holen als de burchten onder water zodat vijanden als wolven er niet in kunnen.
- Vlechtwerk: De burchten worden gebouwd van een vlechtwerk van stammen, takken, stenen en modder.
- Knagen: De stammen die voor het bouwen van de burchten nodig zijn worden zonder veel moeite door de sterke knaagtanden van de bever geveld. Per jaar kan een bever een paar honderd takken of dunne stammen van acht tot twintig centimeter doorsnee doorknagen.
- Voorkeur: De bever heeft voorkeur voor populierenstammen en wilgenstammen.
- Vijf minuten: Hij knaagt een wilgenstam met een diameter van acht centimeter in vijf minuten door. Aan een dikkere stam werkt hij enkele nachten na elkaar want de bever is een nachtdier.
- Dammen: Om de burcht heen maakt hij dammen.
- Aanwezigheid: Het beest verraad zijn aanwezigheid doordat er in de buurt van de burcht bomen zijn omgehaald en schors is afgeschild.
Voedsel van bevers
Bevers voeden zich voornamelijk met boomschors en de bladeren van bomen als een berk,
populier of wilg maar verder eten ze ook bessen, gras, plantenwortels, riet, takjes en zacht hout. Daarnaast eet hij in de zomer ook bloemen, kruiden en jonge scheuten van waterplanten. De schors van boomstammen kan hij met zijn scherpe tanden gemakkelijk afknagen. Die tanden groeien voortdurend door omdat ze ook regelmatig afslijten van het knagen. Omdat een bever geen winterslaap houdt legt hij in de herfst een voorraad voedsel aan die bestaat uit takken en stammen van kleine bomen.
Succesvolle herintroductie
Vanaf de zestiende eeuw is er zeer vaak op bevers gejaagd vanwege hun pelzen waardoor er in het begin van de twintigste eeuw nog maar 1200 bevers over waren in heel Eurazië. Maar vanaf 1922 werd de bever als beschermd dier opnieuw geïntroduceerd. In Nederland gebeurde dat onder meer in de Biesbosch waardoor er in 1998 een zeventigtal werden geteld terwijl er elders in het land ook een vijftigtal leefden. Na het geringe aantal in het begin van de twintigste eeuw werden er een kleine 100 jaar later in heel Eurazië al ongeveer 430.000 geschat.
Herintroductie in Nederland
Na het nagenoeg uitsterven van de bever in Nederland (hij was sinds 1826 niet meer gezien) vond herintroductie plaats in 1988. In dat jaar werden bevers uitgezet in de Biesbosch en de Gelderse Poort. Enkele jaren later (2002) werden er bevers uitgezet langs de Maas en weer enkele jaren later (2008) in Drenthe en Groningen. Ook in Flevoland en langs de IJssel leven weer bevers en eveneens in de Ooijpolder en rond Gorinchem. In Limburg is de populatie anno 2016 zo uitgegroeid dat ze als een potentiële bedreiging voor de dijken kunnen worden gezien.
Herintroductie in België
De eerste succesvolle herintroductie in België verliep in de negentiger jaren van de twintigste eeuw. In de omgeving van Wibrin zijn in die jaren honderd bevers uitgezet. Wibrin ligt in de Belgische Ardennen en is een plaats in de Provincie Luxemburg en deelgemeente van Houffalize.
Lees verder