Zoogdieren: apen
Primaten vormen een orde binnen de zoogdieren. Deze orde is op te delen in drie groepen: halfapen, mensapen en apen. Apen komen voor op drie continenten. Dit zijn Afrika, Azië en Amerika. Veel apen zijn bosbewoners die vruchten, bladeren, noten, zaden en insecten eten. Sommige apen zijn erg kleurrijk, andere zijn volledig zwart. Vaak hebben ze een lange staart en leven ze in groepen.
Waar leven apen?
Afrikaanse apen
In Afrika leven zo’n veertig soorten apen. Samen met de Aziatische apen vormen zij de apen van de ‘Oude Wereld’. Bijna de helft van de Afrikaanse apen bestaat uit meerkatten, die vooral in bossen leven. Franjeapen leven in open bossen en regenwouden, waar ze zich vaak ophouden aan de bosrand. Ze komen alleen uit de bomen als er veel vruchten op de grond liggen. Bavianen daarentegen brengen veel meer tijd op de grond door. Sommige bavianen leven in gebieden waar nauwelijks bomen zijn, zoals de Kaapse baviaan die weet te overleven in de droge Namibische woestijn in Zuid-Afrika. Tot slot behoren ook de mangabeys tot de Afrikaanse apen. Zij leven hoog in de bomen.
Aziatische apen
Niet alle Aziatische apen leven in Azië. Tot de Aziatische apen behoren namelijk verschillende soorten makaken, die behalve in Azië ook in Noord-Afrika voorkomen. Ze zijn te zien in regenwouden, mangrovebossen en struiken, maar ook in gebouwen als tempels en in de sneeuw. Makaken brengen vaak veel tijd op de grond door. Stompneusapen zijn te vinden in bamboebossen en wouden in China, Tibet en Zuidoost-Azië. Neusapen komen alleen in regenwouden en mangrovebossen op Borneo en Sumatra voor. Vaak zijn ze in de buurt van de kust te vinden. In Azië leven verder verschillende soorten slankapen, langoeren en hoelmans. Veel van deze soorten leven in bossen, sommige leven boven de boomgrens en in de sneeuw.
Amerikaanse apen
Amerikaanse apen worden ook wel de apen van de ‘Nieuwe Wereld’ genoemd. Zij leven voornamelijk in het tropisch regenwoud. Hiertoe behoren onder meer verschillende soorten brulapen, spinapen, wolapen, kapucijnapen, springapen, tamarins, penseelaapjes, pluimstaartapen, nachtapen, oeakari’s en doodshoofdaapjes. Wolapen, tamarins en penseelaapjes komen vooral voor in het Amazonegebied. Brulapen leven zowel in vochtige laaglandbossen als in hoger gelegen hellingbossen. Kapucijnapen leven eveneens in verschillende typen bossen in Midden- en Zuid-Amerika. Deze apen wagen zich ook vaak op de grond. Spinapen komen voor in de Braziliaanse kustbossen in het zuidoosten van het land.
Uiterlijk
Afrikaanse apen
Sommige Afrikaanse apen hebben een kleurrijke vacht of huid, zoals dat bij de mandril (een baviaan) het geval is. De mannetjes hebben een opvallende rode neus, blauwe wangen en gelige haren op de kin. Eveneens opvallend is hun paarse of lichtblauwe achterste. Mantelbavianen hebben rode billen en een rood gezicht. Bavianen zijn stevig gebouwd en goed gespierd. Managabeys zijn wat lichter gebouwd en hebben een staart die langer is dan hun lichaam. Ook meerkatten zijn voorzien van een lange staart. De Dianameerkat is bijvoorbeeld een slanke aap die van kop tot romp 40 tot 55 centimeter meet, met een staart van 50 tot 75 centimeter. Franjeapen zijn lenige apen met een glanzende, lange, zwart-witte of roodbruine vacht.
Aziatische apen
Neusapen danken hun naam aan de grote neus van de mannetjes die over de mond heen hangt. Waarschijnlijk kunnen ze hiermee indruk maken op de vrouwtjes, die zelf een veel kleinere neus hebben. Stompneusapen hebben juist bijna geen neus. Hun neusgaten worden deels bedekt door huidflapjes. Makaken zijn stevig gebouwde apen met vaak een rood onbehaard gezicht, zoals de Japanse makaak heeft. De kuifmakaak heeft echter geen rood gezicht. Hij is zwartbehaard met een opvallende kuif, en hij heeft geen staart. Slankapen, hoelmans en langoeren hebben lange ledematen met lange staarten. Zo wordt de Javaanse langoer ongeveer een halve meter lang. Zijn staart is tussen de 60 en 90 centimeter lang. Ze hebben een glimmende zwarte of bruine vacht, terwijl de jongen oranje gekleurd zijn.
Amerikaanse apen
Amerikaanse apen hebben vaak een grijpstaart en ver uit elkaar staande neusgaten. Slingerapen hebben een staart die sterk genoeg is om er met het volledige gewicht aan te hangen. Ze kunnen dan met zowel handen als voeten voedsel pakken. Verder hebben ze lange armen waarmee ze van tak naar tak springen. De grootste Amerikaanse aap is de wolspinaap van 40 tot 65 centimeter. Ze hebben een dikke vacht en net als slingerapen een goede grijpstaart. De springtamarin is een zwartbehaard aapje van iets meer dan 20 centimeter dat iets meer dan een halve kilo weegt. Zijn staart wordt rond de 30 centimeter lang. Het nachtaapje valt op door zijn grote ogen. Het is een nachtdier en heeft de grote ogen nodig om in het donker te kunnen zien.
Voedsel
Apen eten veel plantaardig voedsel, maar ook kleine dieren als insecten en vogels. Mangabeys eten bijvoorbeeld bladeren, vruchten, noten, zaden, insecten, jonge vogels, hagedissen en schimmels. De noten en zaden kraken ze met hun sterke snijtanden en kaken. Neusapen eten vooral jonge loten, bladeren en vruchten. In de bladeren zitten weinig voedingsstoffen, dus moet een neusaap veel eten. Java-apen (een makaak) eten vruchten, bladeren, zaden, eieren, insecten en ook krabben en garnalen. De Java-aap is dan ook een goede zwemmer. Brulapen leven vooral van jonge bladeren en vruchten. Kapucijnapen zoeken hun maaltijd vaak op de grond. Zij eten bladeren, vruchten, insecten en kikkers. Penseelaapjes zijn voorzien van grote tanden, waarmee ze in de schors van sommige bomen bijten. Hier komt voedzaam sap uit dat ze oplikken.
Leven in groepen
Veel apen leven in groepen, soms in kleine, soms in grote. Groene bavianen leven bijvoorbeeld in groepen van honderd of meer. Binnen de troep zijn er dominante mannetjes en vrouwtjes aanwezig, die voor een sociale structuur zorgen. De groep bestaat uit meerdere families van grootouders, ouders en kinderen. Ook andere bavianen leven vaak in grote groepen. Mantelbavianen zijn met tien tot honderd dieren bij elkaar. Volwassen mannetjes hebben hier meestal meerdere vrouwtjes.
Japanse makaken vormen groepen van twintig tot dertig dieren, soms is het aantal groter. Brulapen leven in groepen die vaak bestaan uit één volwassen mannetje, met daarbij meerdere vrouwtjes (tot twintig vrouwtjes) en hun jongen. Deze apen danken hun naam aan het luide gebrul dat ze kunnen produceren. Om dit te kunnen hebben ze een tongbeen dat vergroot is en dienstdoet als klankkast. Zo kunnen ze groepen die een paar kilometer verderop zitten, laten horen waar ze zijn. Dit doen ze vooral bij zonsopgang om hun territorium af te bakenen. Springaapjes leven in kleine groepen bestaand uit familie. Ook zij verdedigen hun territorium door harde geluiden te maken.