Paardensport: hulpen voor schouderbinnenwaarts bij dressuur
Schouderbinnenwaarts is een dressuuroefening die over drie hoefslagen gereden wordt. Deze oefening wordt vanaf de klasse M1 gevraagd en komt terug tot in de Zware Tour. Het is een voorbereidende oefening op de verzameling die vanaf de klasse Z gevraagd wordt.
Definitie
Tijdens de schouderbinnenwaarts loopt het paard op drie hoefslagen, waarbij het buitenachterbeen op de hoefslag blijft, het buitenvoorbeen en binnenachterbeen op de middelste hoefslag lopen en het binnenvoorbeen op de binnenste hoefslag loopt. Van voren gezien, zijn slechts drie sporen zichtbaar.
Tijdens de schouderbinnenwaarts blijft het paardenlichaam gebogen rond het binnenbeen en het paard kijkt naar binnen.
Belangrijk is dat takt, impuls en houding behouden blijven. Te weinig buiging in het lichaam wordt bestraft, eveneens als het lopen op vier sporen.
Doel
Schouderbinnenwaarts is een oefening ter voorbereiding op de verzameling en het rechtrichten. Door het binnenachterbeen verder onder te laten treden, wordt een deel van het gewicht van voorhand naar achterhand verplaatst en wordt een begin gemaakt met de verzameling. Tijdens schouderbinnenwaarts wordt de buitenschouder begrensd en deze controle helpt bij het rechtrichten.
Voorbereiding
Het is aan te raden om schouderbinnenwaarts in stap aan te leren en zodra het paard de oefening snapt, verder te trainen in de draf. Alvorens een paard schouderbinnenwaarts aan te leren, dient het paard eerst in balans en evenwicht voltes van 10 tot 8 m te kunnen uitvoeren. Hierbij is het belangrijk dat de voltes op de buitenteugel en binnenbeen gereden kunnen worden. Dit houdt in dat het paard met de buitenteugel de volte ingeleid wordt en er met binnenbeen voldoende lichaamsbuiging gevraagd kan worden. De binnenteugel vraagt dan alleen lichte stelling maar is niet meer noodzakelijk om de volte rond te kunnen rijden.
Zodra het paard dit beheerst, wordt begonnen met schoudervoor. Schoudervoor is de eenvoudigere versie van schouderbinnenwaarts want het paard wordt minder gebogen en gesteld in de rijrichting. Tijdens het schoudervoor wordt de voorhand minder ver naar binnen gebracht zodat het paard op vier hoefslagen loopt in plaats van drie.
Schouderbinnenwaarts/schoudervoor kan het makkelijkst op de volte aangeleerd worden, het paard loopt dan al in buiging en met stelling. Zodra het paard de oefening snapt en de voorhand naar binnen laat leiden, kan de oefening op de lange zijde uitgevoerd worden. Belangrijk is dat takt en impuls behouden blijven tijdens het aanleren van de schoudervoor/schouderbinnenwaarts. Rij daarom in het begin alleen korte stukken en wissel regelmatig af met verruimingen. Bij het beëindigen van de schouderbinnenwaarts wordt de voorhand weer op de hoefslag gebracht door de buitenteugel en het binnenbeen.
Ruiterhulpen
De ruiterhulpen zijn te verdelen in teugelhulpen, beenhulpen en gewichtshulp.
- Om een goede schouderbinnenwaarts in te zetten wordt de voorhand (vanuit een volte) naar binnen gebracht. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de buitenteugel en buitenbeen.
- De ruiter blijft in balans op beide zitbeenderen zitten en de binnenheup knikt niet in naar de binnenkant.
- De buitenteugel begrenst de buitenschouder, ligt strak tegen de hals en vraagt de schouder een pas naar binnen te doen.
- Het buitenbeen ondersteunt de buitenteugel en brengt de schouders naar binnen, daarnaast heeft het buitenbeen een controlerende functie om de buiging te behouden
- De binnenteugel vraagt met een licht contact de juiste stelling
- Het binnenbeen vraagt buiging in het lichaam en houdt het paard op de hoefslag.
Zo opgesomd lijkt het duidelijk, maar de samenwerking van de hulpen is veel belangrijker dan de individuele hulpen. Zo werken binnen- en buitenbeen altijd samen. Als het buitenbeen teveel vraagt, valt het paard naar binnen. Om dit te voorkomen, houdt het binnenbeen het paard op de gevraagde lijn. Als er teveel binnenbeen gegeven wordt, valt het paard over de buitenschouder en is er geen sprake meer van buiging in het lichaam. Het juiste samenspel tussen binnen- en buitenbeen zorgt ervoor dat het paard zich buigt tussen het vragende binnenbeen en het begrenzende buitenbeen.
Zo is ook het samenspel tussen de teugels belangrijk. Teveel binnenteugel kan leiden tot het over de schouder vallen, teveel buitenteugel zorgt ervoor dat het paard niet de juiste stelling en buiging in het lichaam aan kan nemen. Belangrijk is om te beseffen dat een schouderbinnenwaarts
niet met de binnenteugel gereden kan worden, de binnenteugel is de minst gebruikte hulp in deze oefening. Veel belangrijker is de begrenzende hulp van de buitenhulpen, been en teugel.
Zodra het paard de oefening begrijpt, is het belangrijk om de oefening niet eindeloos te oefenen maar afwisseling aan te brengen in de training. Zo kan de schouderbinnenwaarts op de hoefslag maar ook op de middenlijn gevraagd worden. Om impuls en kracht te ontwikkelen kan een tempowisseling tijdens de schouderbinnenwaarts gevraagd worden. Naar voren rijden wekt impuls op en het terugrijden tijdens de schouderbinnenwaarts brengt het paard nog meer op het achterbeen en wordt er gewerkt aan de krachtsontwikkeling in de achterhand. Belangrijk is wel om deze tempowisselingen kort te houden en langzaam op te bouwen aangezien deze veel vragen van een paard in opleiding.
Veel voorkomende fouten
Paard loopt over buitenschouder
Hierbij blijft het paard te recht in het lichaam maar is teveel gebogen in de hals. Bevestig de controle van de buitenhulpen met het openen en sluiten van de volte en het rijden van kleine voltes op alleen de buitenhulpen. Zet de oefening in met buitenbeen en buitenteugel en vermijd het inzetten met de binnenteugel. Controleer ook of het binnenbeen niet teveel drijft waardoor het paard teveel zijwaarts wil. Wanneer het paard niet meer op de buitenhulpen reageert, maak dan de hals recht en rij het paard in een rechte lijn uit de oefeningen en bevestig de controle van de buitenhulpen.
Achterhand zwaait uit naar buiten
Het paard onttrekt zich aan de buiging door de achterhand naar buiten te brengen zodra de ruiter de voorhand naar binnen wil leiden. De achterbenen blijven niet op de hoefslag en het paard blijft recht in de rug. Vraag minder inzet en binnenstelling met de binnenteugel en begeleid de voorhand met buitenhulpen naar binnen. Breng de buitenkuit iets naar achteren om de achterhand te begrenzen en controleer de inwerking van het binnenbeen. Dit mag niet teveel zijwaarts drijvend werken.
Paard verliest impuls tijdens schouderbinnenwaarts
Het paard loopt steeds langzamer tijdens de schouderbinnenwaarts.
Controleer eerst of het gevraagde niet te zwaar is voor het paard. Rij tempowisselingen in de schouderbinnenwaarts, naar voren en terug. Wissel de schouderbinnenwaarts af met het uitstrekken van de draf of enkele galopoefeningen om de impuls weer terug te halen. Wanneer het paard weer voorwaarts "denkt" kan de schouderbinnenwaarts weer ingezet worden maar hou de oefeningen kort en krachtig.
Het paard slingert tijdens de schouderbinnenwaarts
Het paard blijft niet op één rechte lijn tijden de schouderbinnenwaarts.
Dit ligt bijna altijd aan de ruiter. Door naar het hoofd van het paard te kijken, voelt de ruiter niet goed of het paard op de hoefslag blijft en is er meer neiging om naar binnen te drijven. Focus op één punt aan het einde van de hoefslag en rij er met gebruik van alle hulpen naar toe.