Verschillende manieren om adem te halen
Levende wezens hebben zuurstof nodig om te kunnen leven. Er zijn verschillende manieren om adem te halen. Mensen en andere zoogdieren hebben longen, vissen hebben kieuwen. Insecten doen het nog anders, zij hebben tracheeën. Daarnaast zijn sommige dieren in staat tot huidademhaling.
Kieuwen
Vissen, die in het water leven, hebben kieuwen om adem te halen. De kieuwen bevinden zich meestal vlak achter de kop van een vis. Wanneer een vis zwemt, komt er water binnen via zijn bek die de vis opendoet. In het water zit zuurstof. De kieuwen halen de zuurstof uit het water en geven er kooldioxide aan af, waarna het water weer naar buiten kan worden geperst. Dit gebeurt doordat de vis zijn bek weer sluit en de kieuwdeksels geopend worden. Als een vis niet beweegt, doet hij vaak zijn bek open zodat hij water binnenkrijgt om op die manier zuurstof uit het water te halen.
Wanneer een vis uit het water op het land komt, gaan zijn kieuwen aan elkaar kleven. Daardoor kan een vis niet meer ademen en zal hij doodgaan. Er zijn echter ook vissen die niet meteen doodgaan, zoals de paling. Palingen bewegen zich soms voort over het land om op een andere plek te komen. Daarbij maken zij gebruik van een andere soort ademhaling (zie hieronder). Ook jonge amfibieën, zoals kikkervisjes, halen adem door middel van kieuwen.
Longen
Zoogdieren (ook de mens), vogels, reptielen en volwassen amfibieën halen adem door middel van longen. De neus en mond worden door dieren gebruikt om lucht binnen te krijgen waarin zuurstof zit. Door in te ademen zet de borst van een dier uit. Daardoor zetten ook de longen uit en wordt er lucht aangezogen. Deze lucht komt eerst in de luchtpijp terecht. De luchtpijp wordt gesplitst in twee bronchiën die zich vervolgens nog veel vaker opsplitsen. Aan het eind zitten hele kleine longblaasjes. Hier vindt de opname van zuurstof in het bloed plaats en ook wordt hier koolstofdioxide afgegeven. Het bloed vervoert de zuurstof vervolgens naar alle cellen in het lichaam.
Er zijn ook zoogdieren die in het water leven, zoals walvissen en dolfijnen. Zij hebben net als andere zoogdieren longen om adem te halen, wat betekent dat zij steeds boven water moeten komen om voldoende zuurstof te verkrijgen. Wanneer een walvis boven water komt, komt de lucht die hij uitademt door het spuitgat naar buiten. Mensen die onder water gaan zwemmen, moeten vaak ademhalen. Walvissen kunnen veel langer onder water blijven, sommige soorten kunnen hun adem meer dan een uur inhouden.
Tracheeën
Er zijn insecten die net als vissen kieuwen hebben. Dit geldt voor sommige insecten die in het water leven, maar ook van de insecten die in het water leven moet het grootste deel boven water komen om adem te halen. De meeste insecten hebben namelijk tracheeën. Dit zijn zeer kleine ademhalingsbuisjes met openingen aan de zijkanten van het insect. Deze buisjes kunnen worden geopend en gesloten. De zuurstof kan door de openingen naar binnen en wordt dan eerst via dikkere buisjes en vervolgens door vele kleinere vertakkingen naar de cellen gebracht. De zuurstof beweegt bij kleine insecten vanzelf door de buisjes, grotere insecten moeten hun spieren samentrekken om de zuurstof voort te bewegen. Insecten zijn kleine beesten, daarom kunnen zij gebruik maken van tracheeën. Bij grotere dieren werkt dit niet.
Huidademhaling
Een laatste manier om adem te halen, is door middel van huidademhaling. Sommige dieren zijn hiertoe in staat. Dit zijn dieren die een dunne huid hebben waar de zuurstof doorheen kan. Palingen die zich over het land voortbewegen maken hier bijvoorbeeld gebruik van. Amfibieën als kikkers en salamanders kunnen, naast het gebruik van longen, adem halen door hun huid. Ook bloedzuigers en platwormen zijn in staat tot huidademhaling.