Beuk, Fagus sylvatica
Slechts weinig mensen tonen interesse in de diversiteit van bomen om zich heen. Letten ze er wel op, dan heeft het ofwel te maken met de schaduw ofwel met het hout ofwel met de vruchten. De beuk wordt vooral voor dat laatste aanschouwd. Jammer, want er zit meer achter deze boom. Zo is hij aangepast aan een bosgebied, zo goed dat hij de grond verzuurt om de groei van andere planten te remmen.
Taxonomische indeling
- Klasse: Magnoliopsida
- Orde: Fagales
- Familie: Fagaceae
- Geslacht: Fagus
- Soort: sylvatica
Omschrijving
Beukenbomen kunnen tot dertig meter hoog worden. De groeiwijze is sterk afhankelijk van de plaats waar zij zich bevinden. Een beuk die in het bos staat zal een lange, rechte stam hebben, met een kroon die hoog begint. Beuken die in een opener gebied leven hebben al eerder grote uitstekende takken.
De bast van de beuk is dun en glad. De bladeren zijn eivormig en eindigen in een spitse punt. De bladrand is glad met ondiepe golfjes. Zoals de meeste bomen maakt de beuk zowel zonbladeren als schaduwbladeren aan. De zonbladeren zijn klein en dik. Deze bevinden zich op de lichtste delen waar de plant bijkomt. De schaduwbladeren zijn dun en groot. Ze bevinden zich op schaduwplaatsen, zoals de naam al zegt. De boom produceert deze twee verschillende soorten om te zorgen dat hij maximaal aan fotosynthese kan doen.
Verspreiding
De Fagus sylvatica komt van naturen alleen in Europa voor. Vooral in West en Midden Europa wordt hij sterk vertegenwoordigd. In Nederland groeit hij vrijwel overal, maar op voornamelijk zijn er veel te vinden op arme zandgronden.
Omgeving
Opvallend aan een beukenbos is dat er vrijwel nooit dichte ondergroei is. Dit zal voor een deel te maken hebben met het feit dat de beuken licht tegenhouden. Als je naar bossen kijkt waarin de grote bomen een vergelijkbare hoeveelheid licht tegenhouden wordt dit echter tegengesproken. Daar staat immers meer ondergroei.
Nader onderzoek naar de beukenboom wijst uit dat de bladeren die van de bomen afvallen de grond verzuren. Hier kunnen slechts enkele soorten tegen. Ook is het wortelstelsel van de beuk dicht. Zo kunnen andere soorten moeilijk hun wortels erdoorheen laten groeien.
De weinige soorten die wel overleven in beukenbossen zijn onder andere bramen en varens.
Voortplanting
Vanaf het vijftigste levensjaar produceert de boom beukennootjes. Eens in de vijf tot tien jaar is er sprake van een zogenaamd mastjaar. Hierin bloeit de beuk meer dan andere jaren. Er worden ook (veel) meer beukennootjes geproduceerd.
Iedere beukenboom produceert in zijn bloeimaand mei zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen. De bloemen van beide geslachten zijn van elkaar te onderscheiden door de hoeveelheid bloemen bij elkaar. Mannelijke bloemen groeien met veel op elkaar, vrouwelijke met twee, een enkele keer meer.
De bestuiving vindt plaats door de wind. De vrouwelijke bloemen groeien uit tot een napje. Nadat de napjes bevrucht zijn groeien ze uit tot de bekende beukendop. Hierbinnen groeien twee nootjes. Als ze rijp zijn, springen de doppen op en vallen de noten op de grond, klaar om gegeten te worden.
Een belangrijke verspreider van de beukennootjes is de eekhoorn, die ze als wintervoorraad gebruikt.