Bloed: bloedplasma en serum
Bloed is een vloeibaar weefsel. Maar waar bestaat het nu uit? In dit deel wordt het bloedplasma beschreven. Het bloedplasma is 55% van het totale bloed. Bloedplasma bestaat voor 90% uit water, wat in de darmen van ons voedsel wordt opgenomen.
Functies van bloedplasma
Een belangrijke functie van plasma door de grote hoeveelheid water waaruit het bestaat is
warmte-buffering (het kan makkelijk warmte opnemen en elders weer afgeven). Een andere belangrijke functie van water is die van oplosmiddel, zodat veel stoffen kunnen worden getransporteerd. Afvoer vind plaats via de ogen, nieren, longen en ontlasting.
Zouten in bloedplasma
In het bloedplasma zitten ook Na-, K- en Ca-ionen (aangevuld vanuit spijsverteringskanaal, afvoer via nieren en huid). De concentratie moet constant blijven anders kunnen zenuwen en spieren niet goed functioneren. Zouten spelen ook een belangrijke rol bij het constant houden van de
zuurgraad van het bloed (pH 7,4). Het bloedplasma heeft een bepaalde osmotische waarde (0,9% NaCl-oplossing) die (door zouten) op peil wordt gehouden. Bij een infuus moet de vloeistof (nu: fysiologische zoutoplossing) die
osmotische waarde hebben. De zuurgraad en de osmotische waarde zijn belangrijk bij enzymwerking en stofwisselingsprocessen.
Gassen en eiwitten - Albuminen Fibrinogeen Globulinen
Bloedplasma vervoert ook zuurstof, koolstofdioxide en stikstof (het laatstgenoemde wordt niet gebruikt). In het bloedplasma zitten ook
plasma-eiwitten, die in de lever worden aangemaakt en na een tijd ook weer worden afgebroken, ze maken het bloed stroperig. Ze werken ook als buffer voor de pH van het bloedplasma. Daarnaast spelen ze ook een rol bij het constant houden van de osmotische waarde (oedeem). Er zijn drie groepen plasma-eiwitten:
- Albuminen
- Globulinen
- Fibrinogeen
Vijftig procent zijn
albuminen (langgerekte eiwitmoleculen). Ze spelen vooral een rol bij het constant houden van de osmotische-waarde. Een grote aanwezigheid van deze eiwitten in het bloed zorgen voor een te hoge bloeddruk (hypertensie). Ook helpt albumine om de pH (de zuurgraad) van het bloed constant te houden.
Globulinen - vorm en functie
Globulinen zijn bolvormig. Ze kunnen twee functies hebben: Bepaalde stoffen worden aan het eiwit gekoppeld en vervoerd (transport). Een ander type heet immunoglobulinen, zij zijn
antistoffen. Fibrinogeen is een groot eiwitmolecuul, dat een taak heeft bij de bloedstolling. Plasma waaruit fibrinogeen is verwijderd is serum, dat niet stolt. Naast de plasma-eiwitten heeft het lichaam ook vele andere eiwitten.
Overige stoffen
Daarnaast heeft het plasma nog overige stoffen die tijdelijk in het bloedplasma zitten. Deze worden passageaire stoffen genoemd. Voorbeelden zijn:
- hormonen
- afvalstoffen (o.a. ureum, gevormd in de lever)
Voedingsstoffen:
- glucose
- aminozuren
- vetten, vetzuren en glycerol
- vitaminen
Opgeloste gassen:
- O2 - weinig (meeste wordt gebonden aan hemoglobine)
- CO2 - veel (opgelost, gebonden aan hemoglobine of omgezet)
Deze stoffen zijn er tijdelijk en variëren in hoeveelheid. Ze kunnen onderweg zijn om verwijderd te worden of afkomstig zijn uit voorraadplaatsen.